In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de vraag centraal of het ontslag op staande voet van de verzoeker, [Verzoeker], door zijn werkgever, DG Construction Property Management N.V., rechtsgeldig was. [Verzoeker] was sinds december 2015 in dienst bij DG en werd op 15 augustus 2018 op staande voet ontslagen. Hij heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen, waarna DG het ontslag op 2 oktober 2018 introk en hem verzocht om zijn werkzaamheden te hervatten. [Verzoeker] weigerde echter om terug te keren naar zijn werk, wat leidde tot een nieuwe ontslagbrief van 8 oktober 2018, waarin DG stelde dat [Verzoeker] vrijwillig ontslag had genomen.
De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder verzoekschriften, verweerschriften en pleitaantekeningen. De rechter moest beoordelen of het ontslag op staande voet onregelmatig of kennelijk onredelijk was. De rechter oordeelde dat de intrekking van het ontslag op staande voet door DG geacht moest worden met instemming van [Verzoeker] te zijn gebeurd, waardoor de arbeidsovereenkomst feitelijk was gecontinueerd. Aangezien [Verzoeker] niet op de oproepen om zijn werkzaamheden te hervatten inging, werd zijn werkweigering als een dringende reden voor ontslag op staande voet beschouwd.
Uiteindelijk werd het verzoek van [Verzoeker] afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. DG's verzoek in reconventie werd eveneens afgewezen, en DG werd veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [Verzoeker]. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Sap op 8 oktober 2019.