In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 8 oktober 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de definitieve omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, alsook de beslissing over het gezag. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, had verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, zich verzette tegen dit verzoek. De procedure volgde op een eerdere tussenbeschikking van 26 februari 2019, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld en de Voogdijraad was verzocht om nader onderzoek te verrichten.
Tijdens de zitting op 28 mei 2019 werd duidelijk dat de voorlopige omgangsregeling goed verliep en dat er geen bezwaren waren van beide partijen. Het Gerecht overwoog dat het in het belang van de minderjarige is dat deze contact heeft met de niet-verzorgende ouder, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De vader werd als niet-verzorgende ouder geacht zich aan de omgangsregeling te houden, ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden.
De Voogdijraad had in haar rapporten aangegeven dat de vader psychopathologische kenmerken vertoonde en niet in staat leek om de minderjarige de benodigde zorg en structuur te bieden. De moeder daarentegen bood een warm en pedagogisch klimaat. Gezien de slechte communicatie tussen de ouders en het onaanvaardbare risico dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders, oordeelde het Gerecht dat gezamenlijk gezag niet wenselijk was. De vader's verzoek werd afgewezen en de definitieve omgangsregeling werd vastgesteld, waarbij specifieke tijden en dagen voor de omgang met de minderjarige werden benoemd. De beschikking werd gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit Gerecht.