ECLI:NL:OGEAA:2019:649

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201902375
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen na uitlatingen op sociale media

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Compania Arubiano di Bus N.V., h.o.d.n. Arubus, een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de buschauffeur [verweerder]. De aanleiding voor dit verzoek was een Facebook-post van [verweerder] waarin hij zich op onaanvaardbare wijze uitliet over langzaam verkeer. Arubus stelde dat deze uitlatingen een dringende reden vormden voor ontslag op staande voet, wat eerder ook was gebeurd. Het gerecht heeft de procedure op 9 augustus 2019 behandeld en op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat de uitlatingen van [verweerder] niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het gerecht vond dat Arubus onvoldoende had onderbouwd dat de Facebook-post schadelijk was voor de reputatie van het bedrijf en dat er geen bewijs was dat [verweerder] opzettelijk voetgangers zou aanrijden. Bovendien werd opgemerkt dat eerdere incidenten te ver in het verleden lagen om als gewichtige redenen te worden beschouwd. Het verzoek van Arubus werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Beschikking van 27 augustus 2019
Behorend bij AUA201902375
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
COMPANIA ARUBIANO DI BUS N.V., h.o.d.n. Arubus,
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: Arubus,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt,
tegen
[VERWEERDER],
te Aruba,
verweerder,
hierna te noemen: [Verweerder],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de producties zijdens Arubus;
- de producties zijdens [verweerder];
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling op 9 augustus 2019.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zal worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Arubus is een door het Land gesubsidieerd staatsbedrijf dat belast is met het openbaar vervoer door middel van bussen.
2.2 [
Verweerder] is op 1 april 2007 als buschauffeur in loondienst getreden bij Arubus, laatstelijk tegen een brutoloon van Afl. 2.930, -- per maand.
2.3
Op 29 april 2019 heeft [verweerder] een stelling op zijn Facebook-pagina geplaats. De stelling luidt als volgt.
“Un pregunta! Bo ta coriendo cu bus riba caminda na malmok..
Hende ta core riba caminda, mester hala pe???”
2.4
Op deze stelling hebben verschillende personen gereageerd, waarna [verweerder] op de stellingen van die personen weer een reactie heeft geplaatst. Een aantal van die reacties luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“Paso tanten nan no tin un plachi number riba nan frenta of riba nan SANKA!!! MI NO TIN RESPET PA NAN”
“.. of bo ta djis saka un pida palo di e bentana pa knok nan out”
“Ja nan ta sinti con serka nan bida lo kaba si nan keda kere!! Cu nan ta mas duru cu e auto!!!!!”
‘Caminda ta pa auto..respeta pabo por wordo respeta”
2.5
In de ochtenduren van 30 april 2019 heeft [verweerder] de stelling verwijderd en vervolgens het volgende bericht geplaatst.
“Ayera mi a post algo cu despues di a pasa riba dje un biaha mas, mi por imagina mi mes cu e post y mi comentarionan por a cai den mal tera cerca esnan cu ta hasi deporte concerni. Ta pesey mi a delete e post y e comment por competo y mi ta pidi disculpa na tur cu por a sinti nan mes incomodo pa loke mi a post.
En todo caso esey no tabata mi intencion.”
2.6
Nadat Arubus hem eerst op 30 april 2019 had geschorst, heeft Arubus [verweerder] op 3 mei 2019 op staande voet ontslagen. De schriftelijke kennisgeving van het ontslag luidt, voor zover van belang, als volgt.
“Op 29 april 2019 heeft u op uw Facebook pagina een stelling gepubliceerd met als doel om anderen op te roepen tot agressieve reacties jegens het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers).
In deze publicatie heeft u keer op keer uw visie ten opzichte van het langzaam verkeer herhaald naarmate de reacties op uw publicatie binnenstroomden. Zelfs indien dit niet uw doel – anderen tot agressieve reactie/gedrag – was moet voor u duidelijk zijn geweest dat uw post deze reactie als gevolg zou kunnen hebben. Inmiddels heeft Arubus diverse reacties van het publiek gekregen en is dit geval tot bij de Minister belast met openbaar vervoer bekend geworden.
Gezien uw functie als buschauffeur binnen het Arubaanse staatsbedrijf Arubus N.V., zijn deze uitlatingen op facebook uwerzijds onaanvaardbaar. Van Arubus kan onder deze omstandigheden in redelijkheid niet worden gevergd om de dienstbetrekking met u voorts te zetten.
Middels dit schrijven wordt u bericht dat u om voornoemde reden op staande voet bent ontslagen.”
2.7 [
Verweerder] heeft bij schrijven van 7 mei 2019 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en vervolgens in kort geding een loonvordering ingesteld.
2.8
Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 18 juli 2019 is Arubus veroordeeld om het loon van [verweerder] door te betalen en om hem weder te werk te stellen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Arubus verzoekt het gerecht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, dan wel de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden voor zover de arbeidsovereenkomst na het gegeven ontslag nog mocht blijken te bestaan, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft Arubus aangevoerd dat zich gewichtige redenen voordoen, bestaande uit een dringende reden dan wel verandering in de omstandigheden. De gewichtige redenen zijn gelegen in de uitlatingen van [verweerder] op Facebook, en voorvallen die zich in het verleden hebben voorgedaan, die onder meer hebben geleid tot disciplinaire maatregelen, waarschuwingen en aangiften tegen [verweerder].
3.3 [
Verweerder] voert gemotiveerd verweer dat, voor zover voor de beslissing van belang, bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 7A:1615w, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is iedere partij te allen tijde bevoegd zich wegens gewichtige redenen tot de rechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. Als gewichtige redenen worden onder meer beschouwd omstandigheden welke een dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1615o lid 1 BW zouden hebben opgeleverd, alsook veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Ingevolge artikel 7A:1615p, eerste lid, BW worden voor de werkgever als dringende redenen in vorenbedoelde zin beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.2
Ter beoordeling van het gerecht ligt dan ook de vraag voor of de door Arubus gestelde daden, eigenschappen of gedragingen van [verweerder] een dringende reden oplevert, dan wel dat zich veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan die van dien aard zijn dat niet van Arubus kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
4.3
Arubus beroept zich primair op het bestaan van een dringende reden. In dat verband voert Arubus aan dat [verweerder], als professionele buschauffeur, zich op onaanvaardbare wijze heeft uitgelaten op Facebook. Volgens Arubus kan uit de uitlatingen van [verweerder] worden afgeleid dat hij geen respect heeft voor het langzaam verkeer, nu [verweerder] meent het recht te hebben om voetgangers die op de weg lopen aan te rijden. Arubus stelt zich op het standpunt dat [verweerder] haar met zijn uitlatingen in diskrediet heeft gebracht. De Facebook-pagina van [verweerder], waar hij de stelling op heeft geplaatst, is voor het publiek toegankelijk en op de profielpagina van [verweerder] is bovendien vermeld dat [verweerder] als buschauffeur werkzaam is bij Arubus, zodat een verband kan worden gelegd tussen de werkzaamheden van [verweerder] als buschauffeur van Arubus en Arubus. Verder heeft Arubus aangevoerd dat [verweerder] geen schone staat van dienst heeft. Ter onderbouwing hiervan heeft Arubus verwezen naar een aantal disciplinaire maatregelen die zij in het verleden aan [verweerder] heeft opgelegd. De gedragingen van [verweerder] leveren zowel los van elkaar, als in samenhang bezien, een dringende reden in vorenbedoelde zin op.
4.4 [
Verweerder] betwist dat sprake is van een dringende reden. [Verweerder] heeft gesteld dat zijn post als grap bedoeld was. Dit valt volgens [verweerder] af te leiden uit de lachende gezichtjes die hij als achtergrond bij zijn post heeft gebruikt. Volgens [verweerder] heeft hij met de publicatie van zijn stelling reacties willen uitlokken met betrekking tot het fenomeen dat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, dat mensen in de spitsuren op de weg hardlopen, terwijl er ruimte genoeg is om naast de weg te lopen. [Verweerder] stelt dat zijn bericht nimmer bedoeld was om op te roepen tot agressief gedrag jegens voetgangers. Verder heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zijn stelling geplaatst heeft op zijn eigen Facebook-pagina. Deze pagina is alleen voor zijn Facebook-vrienden toegankelijk en niet voor derden, zodat derden van de door hem geplaatste stelling en de reacties daarop geen kennis hebben kunnen nemen.
4.5
Het gerecht is van oordeel dat [verweerder] met het plaatsen van de post Arubus geen dringende reden in vorenbedoelde zin heeft gegeven. Doorslaggevend voor dit oordeel is dat Arubus haar stellingen in dit verband dat zij door de post bij derden in diskrediet is gebracht en dat die post bij haar de gerechtvaardigde vrees kon doen ontstaan dat [verweerder] gedurende het uitoefenen van zijn functie opzettelijk voetgangers zal aanrijden, onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe overweegt het gerecht hierna onder 4.6 en 4.7 als volgt.
4.6
Niet in geschil is dat [verweerder] de post geplaatst heeft op zijn eigen Facebook-pagina. Gegeven de gemotiveerde betwisting door [verweerder] van de stelling van Arubus dat zijn Facebook-pagina tot kort voor de zitting in deze procedure openbaar is geweest, heeft Arubus deze stelling onvoldoende toegelicht. De enkele stelling dat een kantoorgenoot van haar gemachtigde het bericht op de Facebook-pagina van [verweerder] heeft gevonden en gelezen, terwijl zij geen Facebook-vriendin is van [verweerder], is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van Arubus gelegen deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van screenshots waaruit de openbaarheid van die pagina valt af te leiden. Dat heeft Arubus niet gedaan, hetgeen temeer klemt nu dit aspect kennelijk al in de kortgedingprocedure aan de orde is gekomen.
4.7
Verder is gesteld noch gebleken van enige gedraging van [verweerder] gedurende zijn twaalf dienstjaren bij Arubus die erop wijst dat hij in staat is opzettelijk voetgangers aan te rijden. De omstandigheid dat [verweerder] in de Wilhelminastraat, een straat die zoals door [verweerder] onbetwist is gesteld smal en druk is, met zijn bus de zijspiegel van een auto heeft geraakt, is daartoe onvoldoende. Ditzelfde geldt voor het ongeluk, waarbij [verweerder] met zijn bus op een voorliggende auto is gebotst. Nog daargelaten dat bij deze ongelukken geen voetgangers betrokken waren, heeft Arubus niet nader toegelicht dat en waarom deze ongelukken moeten worden toegeschreven aan de vermeende agressie van [verweerder] jegens voetgangers.
4.8
Ten slotte is het gerecht van oordeel dat aan de door Arubus aangedragen incidenten die zich in het verleden hebben voorgedaan niet een zodanig zwaarwegend belang kan worden toegekend dat alle gebeurtenissen tezamen thans een dringende reden opleveren. Naar het oordeel van het gerecht gaat het hier om betrekkelijk geringe verwijten die zijn afgedaan in de disciplinaire sfeer, dan wel gebeurtenissen naar aanleiding waarvan Arubus destijds geen maatregelen heeft getroffen.
4.9
De conclusie is dan ook dat [verweerder] Arubus geen dringende reden heeft gegeven die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Daarmee komt het gerecht toe aan de vraag of zich zodanige veranderingen in de omstandigheden voordoen dat van Arubus niet gevergd kan worden het dienstverband met [verweerder] voort te zetten.
4.1
In dit verband heeft Arubus gewezen op het arbeidsverleden van [verweerder], waarin [verweerder] meerdere malen waarschuwingen voor het te laat komen op werk heeft ontvangen, de laatste daterend van 27 december 2018. Naar het oordeel van het gerecht kan aan die voorvallen geen waarde worden gehecht, nu deze te ver in het verleden liggen om thans te spreken van een wijziging van omstandigheden. Bovendien is zijdens Arubus ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat [verweerder] nadien op dit punt zijn gedrag heeft verbeterd en Arubus geen reden meer heeft gegeven om hem ter zake een waarschuwing te geven.
4.11
Voorts heeft Arubus verwezen naar twee gevallen die zich in de jaren 2013 en 2014 hebben voorgedaan en die destijds tot een rechtszaak hebben geleid. In het eerste geval heeft Arubus [verweerder] op staande voet ontslagen op verdenking van het toe‑eigenen van geld en in het tweede geval heeft Arubus ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht wegens deelname door [verweerder] aan een wilde staking.
Het gerecht ziet in deze gevallen evenmin aanleiding voor het oordeel dat sprake is van wijziging in de omstandigheden, reeds omdat deze gevallen zich geruime tijd geleden hebben voorgedaan. Overigens heeft Arubus ter zitting te kennen gegeven dat het gerecht in beide zaken een beslissing in het voordeel van [verweerder] heeft genomen. De door Arubus aangevoerde argumenten zijn destijds door het gerecht gewogen en kennelijk te licht bevonden voor een ontslag op staande voet dan wel ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.12
Arubus heeft tot slot gesteld dat [verweerder] moeite heeft met woedebeheersing. Dit blijkt volgens Arubus uit het incident dat zich op 23 maart 2019 heeft voorgedaan, waarbij [verweerder] met zijn kas hard op de tafel van een collega heeft geslagen en deze vervolgens voor
“buraco di sanka”,
“pendew”en
“cabron”heeft uitgemaakt, en uit het overgelegde beoordelingsformulier van 5 april 2019.
Weliswaar is onbestreden dat [verweerder] op bepaalde momenten verbaal opvliegend en fel kan reageren, maar naar het oordeel van het gerecht levert dit onvoldoende reden op om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Gesteld noch gebleken is dat [verweerder] zich naar klanten van Arubus toe heeft misgedragen of dat zijn gedrag anderszins van invloed is geweest op zijn functioneren als buschauffeur. Bovendien heeft Arubus ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij [verweerder] nooit in de gelegenheid heeft gesteld om dit gedrag te verbeteren, bijvoorbeeld door het hem aanbieden van begeleiding. In het kader van goed werkgeverschap had het op de weg van Arubus gelegen om deze begeleiding aan [verweerder] aan te bieden, voordat zij [verweerder] deze gedragingen tegenwerpt.
4.13
Gelet op al het bovenstaande, leveren de door Arubus gestelde feiten en omstandigheden geen verandering in de omstandigheden op die van dien aard is dat niet van haar kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te laten duren.
4.14
De hiervoor onder 4.2 weergegeven vragen zijn onder 4.9 en 4.13 ontkennend beantwoord. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van gewichtige redenen. Dat brengt met zich dat het verzoek zal worden afgewezen.
4.15
Arubus zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af;
veroordeelt Arubus in de kosten van de procedure, die tot de datum van de beschikking aan de kant van [verweerder] worden begroot op Afl. 1.250, aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 27 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.