In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een verzoekster, geboren in 1970 in Aruba. De verzoekster, die niet erkend is door haar vermoedelijke biologische vader, heeft een verzoek ingediend om het vaderschap van de overledene vast te stellen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 22 maart 2019 werd ingediend, gevolgd door een advies van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand en een mondelinge behandeling op 4 juni 2019. Tijdens deze zitting was de verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.L. Griffith.
De feiten van de zaak tonen aan dat de verzoekster is geboren uit een relatie tussen haar moeder en de overledene, die op 10 juni 1996 is overleden. De verzoekster heeft aangevoerd dat er een familieband bestond tussen haar en de overledene, wat onder andere blijkt uit hun gezamenlijke leven in Aruba. Het gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende aanknopingspunten zijn met Aruba om rechtsmacht te hebben over het verzoek.
De rechter heeft overwogen dat, hoewel de Arubaanse wetgeving geen expliciete mogelijkheid biedt voor de vaststelling van vaderschap, het gerecht op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) de verzoekster effectieve rechtsbescherming moet bieden. Na beoordeling van de overgelegde documenten en verklaringen, waaronder een verklaring van de overledene en een schriftelijke verklaring van een buurvrouw, heeft het gerecht geoordeeld dat het vaderschap van de overledene over de verzoekster voldoende is komen vast te staan. De rechter heeft vervolgens besloten dat het vaderschap van de overledene met terugwerkende kracht tot de geboorte van de verzoekster wordt vastgesteld, met inachtneming van de rechten van derden.