ECLI:NL:OGEAA:2019:643

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201903101
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf voor huishoudelijk personeel op basis van arbeidsmarkttoets

In deze zaak heeft verzoekster, een alleenstaande moeder, een aanvraag ingediend voor een vergunning om als keukenhelper te werken bij [Q] N.V. Deze aanvraag werd afgewezen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, omdat verzoekster niet voldeed aan de vereisten van een legaal verblijf van ten minste vijf aaneengesloten jaren en het succesvol doorlopen van de arbeidsmarkttoets. Verzoekster had slechts vier aaneengesloten jaren verblijfsvergunningen en had de arbeidsmarkttoets niet vijf keer met succes doorlopen. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster niet aan de voorwaarden voldeed om vrijgesteld te worden van de toetsing aan de arbeidsmarkt.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster sinds oktober 2018 als “cleaner” werkte, terwijl haar verblijfsvergunning enkel geldig was voor haar functie als inwonende dienstbode. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechter concludeerde dat de afwijzing van de vergunning niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor familie- en gezinsleven waarborgt.

Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek van verzoekster afgewezen, met de overweging dat er geen redelijke kans van slagen was voor het beroepschrift. De uitspraak werd gedaan op 9 oktober 2019 door mr. M. Soffers, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 9 oktober 2019
Lar nr. AUA201903101

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 26 augustus 2019 heeft verweerder aan verzoekster bericht dat zijn bezwaar van 22 januari 2019 ongegrond wordt verklaard en dat de afwijzende beschikking van verweerder van 21 januari 2019 wordt gehandhaafd.
Hiertegen heeft verzoekster op 11 september 2019 heeft een beroepschrift ingediend.
Op 11 september 2019 heeft verzoekster tevens het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2019, alwaar is verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Feiten
2.1
Verzoekster heeft op 11 oktober 2018 een aanvraag ingediend om als keukenhelper bij [Q] N.V werkzaam te zijn.
2.2
Op 16 oktober 2018 werd er een controle verricht zijdens de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie en werd verzoekster werkend aangetroffen als “cleaner” bij een restaurant op [X].
2.3
De aanvraag van verzoekster om als keukenhelper werkzaam te zijn, is bij de bestreden beschikking van 21 januari 2019 afgewezen.
2.4
Op 22 januari 2019 heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen deze afwijzende beschikking.
2.5
Aan verzoekster werd de volgende verblijfstitel verleend:
VTV-1 kort verblijf familiebezoek geldig van 18 september 2013 tot 24 november 2013
VTV-2 vergunning om als inwonende dienstbode bij J.M werkzaam te zijn geldig van 8 oktober 2013 tot 8 oktober 2014.
VTV-3 vergunning om als inwonende dienstbode bij J.M werkzaam te zijn geldig van 8 oktober 2014 tot 8 oktober 2015.
VTV-4 vergunning om als inwonende dienstbode bij J.M werkzaam te zijn geldig van 8 oktober 2015 tot 8 oktober 2016.
VTV-5 vergunning om als inwonende dienstbode bij J.M werkzaam te zijn geldig van 8 oktober 2016 tot 8 oktober 2017.
VTV-6 vergunning om als inwonende dienstbode bij J.M werkzaam te zijn geldig van 11 januari 2018 tot 11 januari 2019.
2.6
In het proces-verbaal van de ambtenaar van de afdeling Vreemdelingentoezicht, overgelegd door verweerder op 1 oktober 2019, is vastgelegd dat verzoekster tijdens de controle op 16 oktober 20178 als “cleaner” werkzaam was.
Standpunten van partijen
3.1
Verweerder stelt dat verzoekster sinds 8 oktober 2013 als inwonende dienstbode werkzaam is bij de heer [J.M]. Verzoekster heeft een werk en verblijfsvergunning die tot 11 januari 2019 geldig was om bij de heer [M] werkzaam te zijn. Verzoekster heeft gekozen om voor een andere werkgever te gaan werken op het tijdstip dat haar VTV-6 nog geldig was. Het feit dat verzoekster alleenstaande moeder is en dat verzoekster moet werken om haar kinderen te kunnen verzorgen, is op zichzelf geen geldige reden voor verweerder om aan verzoekster een verblijfstitel te verlenen.
3.2
Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij bij de andere werkgever begon te werken omdat de heer [M] in september 2018 haar niet meer nodig had. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat aan haar werd uitgelegd dat doordat zij al haar vijfde verblijfsvergunning in handen had, zij geen DPL-verklaring hoefde over te leggen. Verder voert zij aan dat zij in afwachting van haar aanvraag moest werken om voor haar kinderen te kunnen zorgen. Verzoekster stelt dat in casu sprake is van “family life” conform artikel 8 van de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Beoordeling
4.1
Verzoekster heeft op 11 oktober 2018 een aanvraag ingediend om als keukenhelper voor [Q] N.V te gaan werken. Dit verzoek is afgewezen. Op grond van het Rapport van Guarda Nos Costa is gebleken dat verzoekster aan het werk is aangetroffen als “cleaner” terwijl zij een verblijfsvergunning had met doel om als “inwonende dienstbode” bij [J.M] te werken. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij sinds september 2019 niet meer voor [J.M] werkt, omdat hij haar niet meer nodig heeft.
4.2
In het Dimas Toelatingshandboek 2018 van de publicatiedatum van 31 oktober 2018 staat het volgende:
1.2.2
Inwonend huishoudelijke personeel
“Een verzoek voor een vergunning tot tijdelijk verblijf voor huishoudelijk personeel (inwonend), wordt in tegenstelling tot andere verzoeken voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming om arbeid te verrichten, niet door de DPL getoetst aan de arbeidsmarkt.”
De vreemdelingen die niet aan de arbeidsmarkt worden getoetst, mogen direct bij Dimas hun verzoek om een verblijfsvergunning met toestemming om te werken indienen en deze vreemdelingen zijn onder andere:
De vreemdeling met een legaal verblijf op Aruba van tenminste vijf (al dan niet aaneengesloten, al dan niet bij dezelfde werkgever,) jaren;
(…) ………;
een inwonende dienstbode.
Verzoekster stelt dat zij een aanvraag heeft ingediend voor de publicatie per 1 november 2018 van het Dimas toelatingshandboek 2018.
4.3
Verweerder stelt dat verzoekster op 11 oktober 2018 een aanvraag heeft ingediend, welke aanvraag bij beschikking van 21 januari 2019 is afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 22 januari 2019 bezwaar gemaakt en op 26 augustus 2019 is er een beslissing op het bezwaar van 26 augustus 2019 genomen.
Het toelatingshandboek 2017 is op 10 maart 2017 gepubliceerd, dit brengt met zich mee dat de stukken waarop verzoekster een beroep heeft gedaan niet meer geldig zijn.
Verweerder verwijst naar het toelatingshandboek bij C.3 wijziging toelatingsvoorwaarden op de uitzonderingen op de hoofdregel.
Ten aanzien van het verblijfsdoel inwonend huishoudelijk personeel wordt echter pas na vijf jaar wijziging van functie toegestaan, zonder advies DPL en indien een advies DPL wordt verzocht, pas na 3 jaar;
(…) Bij wijziging van een werkgever wordt steeds het advies van de DPL bijgevoegd voor de nieuwe werkgever, en voor die categorieën waarvoor een verklaring voor de afgifte van een vergunning niet vereist wordt, wordt het advies van de Directie Arbeid en Onderzoek (DAO), inzake het arbeidsconflict, vereist.
4.4
Op 27 augustus 2018 heeft de minister van Sociale Zaken en Arbeid het volgende geschreven:
(…)
“Middels dit schrijven wil ik u op de hoogte stellen dat conform het nieuwe Toelatingsbeleid 2018
vreemdelingen met een legaal verblijf op Aruba van tenminste vijf (5) aaneengesloten jaren en intussen vijf (5) keren de arbeidsmarkttoets met succes hebben doorlopen en afgerond,voortaan vrijgesteld worden van de toetsing aan de arbeidsmarkt, ongeacht de aard en/of doelstelling(en) van de onderneming(en) waarmee deze vreemdelingen een dienstverband hebben.”
4.5
De voorzieningenrechter oordeelt dat de eerste vergunning van verzoekster was voor een kortverblijf met als doel familiebezoek. Verzoekster heeft vier jaar verblijfsvergunning met als doel inwonende dienstbode vergunning gehad. Volgens het schrijven van de minister van Sociale Zaken van 27 augustus 2018 moet verzoekster een legaal verblijf op Aruba hebben van tenminste vijf aaneengesloten jaren en intussen vijf keren de arbeidsmarkttoets met succes hebben doorlopen om niet via de DPL te worden getoetst. Nu dat verzoekster alleen vier aaneengesloten jaren vergunningen heeft gehad en dus ook niet vijf keren de arbeidsmarkttoets met succes heeft doorlopen, kan zij niet aan de arbeidsmarktoets ontkomen. Nu zij geen positief advies van DPL heeft kan verweerder verzoekster de verzochte vergunning niet verlenen.
4.6
Verzoekster stelt dat zij een “affective family life” met haar minderjarige kinderen heeft. Verzoekster is een alleenstaande moeder van twee minderjarigen kinderen waarover zij de zorg heeft. Verzoekster stelt derhalve dat in haar situatie sprake is van artikel 8 van het EVRM.
4.7
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald, voor zover thans van belang, dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie-en gezinsleven en privéleven.
4.8
De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de stukken verhandelde ter zitting van 2 oktober 2019 geen bijzondere omstandigheden is gebleken waardoor de minister genoodzaakt is tot afwijking van het gevoerde beleid. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, ziet het de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 EVRM.
4.9
De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande voorlopig oordelend tot de conclusie dat het beroepschrift van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.