3.2Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker in deze geen spoedeisend belang heeft, nu het exploiteren van zijn bedrijf op geen enkele wijze zal worden aangetast door het handhavend optreden van verweerder. Voorts heeft verweerder betoogd dat het aanbrengen van kolommen en een afdak, in samenhang met rolluiken, dienen te worden aangemerkt als het geheel vernieuwen of het uitbreiden van het gebouw, als bedoeld in artikel 1 van de Bwv, waarvoor ingevolge artikel 7 van de Bwv wel degelijk een bouwvergunning nodig is.
4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Bwv, wordt - voor zover thans van belang -, in deze landsverordening onder “voor een gedeelte vernieuwen van een gebouw” verstaan het vernieuwen of veranderen van fundering, buitenmuren, balken, vloeren, trappen of bekappingen of het aanbrengen, veranderen of wegnemen van binnenmuren, of het aanbrengen van tot het plafond reikende schotten, anders samen gesteld dat uit papier of doek bespannen latwerken ter afscheiding van nieuw in te richten vertrekken, voor zover de vernieuwing of verandering niet als normaal onderhoud is aan te merken.
Ingevolge artikel 7 van Bwv is het verboden om zonder bouwvergunning een gebouw op te richten, voor een gedeelte te vernieuwen of als eigenaar te laten oprichten of voor een gedeelte te laten vernieuwen.
Ingevolge artikel 64, eerste lid, van de Bwv, is de minister, belast met publieke werken, bevoegd op kosten van de overtreders te doen wegnemen of te beletten, hetgeen in strijd met deze landsverordening of de vergunning wordt aangebracht of ondernomen, en te doen verrichten, hetgeen in strijd daarmede wordt nagelaten. Ingevolge het tweede lid geschiedt, spoedeisende gevallen uitgezonderd, het in het eerste lid bepaalde niet, hangende de termijn van en de behandeling in beroep of voordat de belanghebbende schriftelijk gewaarschuwd en in de gelegenheid gesteld is zelf een en ander te verwijderen of te verrichten.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit bovengenoemde artikel 64 Bwv in samenhang met de Lar volgt, dat verweerder bestuursdwang op ordentelijke wijze en schriftelijk dient aan te zeggen en aan de burger gelegenheid moet geven deze aanzegging aan de rechter voor te leggen ter toetsing. Dat in dit geval sprake zou zijn van een spoedeisend geval, als bedoeld in voormelde bepaling is gesteld noch gebleken. Nu verzoeker tegen de aanzegging van 10 september 2019 en de brief van 20 augustus 2019 bezwaar heeft ingediend, en hij daarna de mogelijkheid heeft beroep bij dit gerecht in te stellen, is verweerder niet bevoegd om – al dan niet op kosten van verzoeker – vooralsnog de door verzoeker aangebrachte afdak en rolluiken te doen wegnemen.
6. Daarbij laat de voorzieningenrechter in het midden de vraag of verzoeker met het aanbrengen van de afdak en de rolluiken in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Bwv, omdat hij daarvoor een bouwvergunning nodig zou hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelt verweerder in ieder geval voorbarig en onzorgvuldig door als bestuursorgaan ontruiming of afbraak te sommeren, voordat hij als verhuurder antwoord heeft gegeven op de verzoeken van verzoeker als huurder. Het had immers op de weg van verweerder gelegen om die verzoeken af te wijzen, dan wel verzoeker erop te wijzen dat hij voor het door hem verzochte een bouwvergunning nodig heeft.
De voorzieningenrechter laat verder ook in het midden of de bestreden beschikking van 10 september 2019 bevoegdelijk is genomen, nu uit die beschikking niet blijkt dat de directeuren van de DOW en de DIP namens verweerder hebben gehandeld.
7. In aanmerking nemende dat ambtenaren van de DOW en/of de DIP reeds de dag na dagtekening van de aanzegging klaar stond om de daarin aangekondigde ontruiming uit te voeren, en ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, zal de voorzieningenrechter de bestreden beschikking van 10 september 2019, waarin ontruiming is aangezegd, en de brief/beschikking van 20 augustus 2019, waarin verzoeker wordt gesommeerd tot afbraak, schorsen totdat op het daartegen gerichte bezwaar is beslist.
8. Al hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot het door verzoeker overtreden van de huurovereenkomst, met name wat betreft het wijzigen van de uiterlijke verschijningsvorm van de kiosk, wordt hier buiten beschouwing gelaten, nu dat een strikt civielrechtelijke kwestie tussen verzoeker als huurder en het Land als verhuurder van de kiosk betreft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen wettelijke grondslag, zodat dit onderdeel van het verzoek zal worden afgewezen.