ECLI:NL:OGEAA:2019:636

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201903080
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Venezolaanse verzoekster en schorsing van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoekster bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, die haar uitzetting uit Aruba bevolen heeft. De verzoekster was op 5 augustus 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 14 dagen, maar werd op 26 augustus 2019 in vrijheid gesteld na een voorlopige hechtenis. De minister heeft de uitzetting bevolen op basis van het feit dat verzoekster sinds 20 augustus 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat zij onveilig was voor de openbare orde en veiligheid. De verzoekster heeft op 27 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en op 10 september 2019 een verzoekschrift ingediend om de uitvoering van de uitzetting te schorsen. Tijdens de zitting op 18 september 2019 is het verzoek behandeld, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster inmiddels is uitgezet en zich niet meer in Aruba bevindt, waardoor zij geen belang meer heeft bij schorsing van de bestreden beschikking. De rechter heeft ook vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat het inreisverbod voor haar onevenredig nadeel zou opleveren. De enkele wens van de verzoekster om op vakantie te komen in Aruba weegt niet op tegen het belang van de overheid om de vreemdelingenwet- en regelgeving strikt te handhaven. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot schorsing afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 18 september 2019
Lar nr. AUA201903080

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 26 augustus 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 27 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
Op 10 september 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 september 2019. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden voornoemd.

OVERWEGINGEN

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere noodzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
2.1
Verzoekster is op 5 augustus 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 14 dagen.
2.2
Verzoekster is bij aankomst aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van overtreding van artikel 2:239 van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel).
2.3
Verzoekster is op 26 augustus 2019 in vrijheid gesteld, omdat de gronden voor de voorlopige hechtenis niet langer bestonden, en overgedragen aan de Afdeling Vreemdelingentoezicht.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
2.5
Bij bevelschrift van diezelfde datum is ook haar inbewaringstelling bevolen. Deze inbewaringstelling is door de rechter-commissaris belast met de behandeling van administratiefrechtelijke inbewaringstelling, rechtmatig geacht.
2.6
Verzoekster is inmiddels uitgezet.
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting met een periode van niet toelating van 18 maanden, onder meer ten grondslag gelegd dat:
- verzoekster sinds 20 augustus 2019 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft;
- verzoekster onveilig is voor de openbare orde en veiligheid;
- haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond is om haar nog langer illegaal in Aruba te laten blijven.
3.2
Verzoekster heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat zij wat betreft de periode van niet toelating een spoedeisend belang heeft, nu haar strafrechtelijke detentie onrechtmatig was en het overschrijden van haar toegestane verblijfsperiode niet een bewuste keuze van haar was. Zij wil nog steeds in Aruba van een vakantie van 14 dagen komen genieten, en wenst daartoe binnen afzienbare tijd naar Aruba te komen. Bovendien is onvoldoende gemotiveerd dat zij onveilig is voor de openbare orde en veiligheid, zodat de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek, aldus verzoekster. Zij verzoekt schorsing van de bestreden beschikking, totdat onherroepelijk op haar bezwaar is beslist.
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. Gebleken is dat de uitzetting inmiddels ten uitvoer is gelegd en dat verzoekster zich niet meer in Aruba bevindt. In zoverre heeft verzoekster dan ook geen belang meer bij schorsing van de bestreden beschikking.
6. Blijft over de vraag of de uitvoering van het inreisverbod voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
De enkele omstandigheid dat verzoekster graag alhier vakantie wil komen vieren, is een persoonlijk belang die niet opweegt tegen het belang van verweerder om de vreemdelingenwet- en regelgeving strikt te handhaven. Verzoekster heeft verder niet onderbouwd – en overigens is evenmin gebleken - op welke wijze het inreisverbod voor haar onevenredig nadeel oplevert.
7. Gelet op het bovenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal en getekend door mr. N.K. Engelbrecht, rechter, en N. Noel-van der Biezen, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.