ECLI:NL:OGEAA:2019:634

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201903213
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van verzoekster met Venezolaanse nationaliteit na indienen asielverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse verzoekster die tegen een bevel tot uitzetting in beroep was gegaan. De verzoekster was op 1 september 2017 als toerist Aruba binnengekomen met een verblijfsduur van twee dagen, maar verbleef sindsdien illegaal in het land. Op 16 september 2019 had de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, de uitzetting van de verzoekster bevolen. De verzoekster maakte op 17 september 2019 bezwaar tegen deze beschikking en diende op 18 september 2019 een asielverzoek in.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verbod op refoulement vereist dat de uitzetting niet wordt uitgevoerd voordat op het asielverzoek is beslist, maar dat dit slechts een tijdelijke uitzettingsbelemmering inhoudt. De rechter concludeerde dat de verzoekster pas na het bevel tot uitzetting had aangegeven asiel te willen aanvragen, en dat de Minister op goede gronden de vertrektermijn op 0 dagen had gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting en wees het verzoek van de verzoekster af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeksters om tijdig asiel aan te vragen en de gevolgen van illegaal verblijf in Aruba. De beslissing werd genomen door mr. M. Soffers en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 2 oktober 2019
Lar nr. AUA201903213

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: A. Lumenier (DWJZ) en J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 16 september 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 17 september 2019 bezwaar gemaakt.
Op 18 september 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 september 2019. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Feiten
2.1
Verzoekster is op 1 september 2017 in Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 2 dagen.
2.2
Op 16 september 2019 is verzoekster door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen bij [X] als verkoopster.
2.3
Op 18 september 2019 heeft de gemachtigde van verzoekster een asielverzoek ingediend.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster:
- sinds 4 september 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft haar illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoekster stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat zij op 18 september 2019 een asielverzoek heeft ingediend, omdat zij vrees heeft om terug naar Venezuela te gaan. Verder stelt verzoekster dat het niet ingeschreven staan in de registers en het niet beschikken over een geldige verblijfsvergunning een vertrektermijn van 0-dagen niet rechtvaardigt.
3.3
Verweerder stelt dat verzoekster vanaf 4 september 2017 op Aruba zonder een geldige verblijfstitel verblijft. Pas op 18 september 2019 heeft verzoekster een asiel aanvraag ingediend.
Beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Vast staat dat verzoekster sinds 4 september 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoekster uit te zetten.
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster op 1 september 2017 Aruba voor twee dagen als toerist is binnengekomen. Vanaf 4 september 2017 is verzoekster illegaal in Aruba verbleven. Verzoekster heeft per brief van haar gemachtigde van 17 september 2019 te kennen gegeven dat zij asiel wenst.
4.4
Verzoekster heeft eerst ná het uitvaardigen van het bevelschrift tot uitzetting kenbaar gemaakt asiel te willen aanvragen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Het bevel tot uitzetting dat reeds is uitgevaardigd komt door het indienen van een asielverzoek niet te vervallen. Het verbod op refoulement vereist dat de uitzetting niet wordt geeffectueerd voordat op het asielverzoek is beslist, maar dit houdt slechts een tijdelijke uitzettingsbelemmering in. Het bevel tot uitzetting kan worden uitgevoerd indien het asielverzoek wordt afgewezen.
4.5
Verweerder heeft op goede gronden de vertrektermijn van verzoekster op 0 dagen gesteld nu verweerder het onttrekkingsgevaar voldoende heeft onderbouwd met de onder rechtsoverweging 3.1 weergegeven feiten en omstandigheden.
5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.