ECLI:NL:OGEAA:2019:629

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201703613
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E.E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing ziekengeld geweigerd op basis van alcoholgebruik

In deze zaak gaat het om een beroep van een werkgever tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om geen ziekengeld toe te kennen aan een werknemer die lijdt aan pancreatitis, veroorzaakt door alcoholgebruik. De werkgever, een naamloze vennootschap gevestigd in Aruba, heeft op 13 februari 2017 beroep aangetekend tegen de beslissing van de bank, die op 24 januari 2017 was genomen. De bank had vastgesteld dat de werknemer geen recht had op ziekengeld, omdat de ziekte te wijten was aan het gebruik van alcoholhoudende drank. De werkgever stelt dat zij gedurende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer het loon heeft doorbetaald en dat zij recht heeft op terugbetaling van dit loon door de bank, op grond van de Landsverordening ziekteverzekering (LvZv).

Tijdens de zitting op 15 november 2018 heeft de bank haar standpunt verdedigd, waarbij zij aanvoert dat de werknemer geen recht heeft op ziekengeld en dat de werkgever dus ook geen aanspraak kan maken op terugbetaling. Het college overweegt dat het belang van de werkgever niet rechtstreeks betrokken is bij de beslissing om ziekengeld toe te kennen of te weigeren. De wetgeving stelt dat alleen het belang van de werknemer hierbij relevant is.

Uiteindelijk heeft het college besloten om de werkgever niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, omdat de beslissing van de bank niet in strijd was met de wet. De uitspraak is gedaan op 12 september 2019 door de voorzitter en twee leden van het college, in aanwezigheid van de secretaris.

Uitspraak

Uitspraak van 12 september 2019
CVB nr. AUA201703613
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ziekteverzekering (LvZv) van:
De naamloze vennootschap
[Appellante],
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,
tegen de beslissing van 24 januari 2017 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beslissing van 24 januari 2017, gericht aan de heer [werknemer], heeft de bank besloten dat hij geen recht heeft op een tegemoetkoming overeenkomstig de LvZv in verband met de ziekte pancreatitis, aangezien die ziekte te wijten is aan het gebruik van alcoholhoudende drank.
1.2
Tegen deze beslissing (hierna: de bestreden beslissing) heeft appellante, als werkgeefster van de heer [werknemer], op 13 februari 2017 schriftelijk beroep aangetekend.
1.3
Op 28 maart 2017 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 15 november 2018 van dit college behandeld, alwaar namens de bank aanwezig waren mr. B. Every, juridisch adviseur, drs. M. Schaad, verzekeringsarts en drs. M. de Cuba, controlearts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens appellante is de Human Resources Manager, mevrouw G. Adonis, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd verschenen.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om aan haar werknemer, de heer [werknemer] (hierna: de werknemer), geen tegemoetkoming krachtens de LvZv toe te kennen. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij gedurende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer voor een periode van zes maanden, het loon aan de werknemer heeft doorbetaald, en dat ingevolge artikel 5, zesde lid LvZv, de werkgever dat uitbetaalde loon terugbetaald krijgt van de bank. Appellante is van mening dat de bank de diagnose veel eerder had behoren mee te delen zodat appellante de betalingen aan [werknemer] had kunnen stoppen. Door de trage afhandeling van deze kwestie door de bank lijdt appellante schade. Appellante meent dat de bank gehouden dient te worden het door haar ten onrechte aan de werknemer uitbetaalde loon, te restitueren.
2.2
De bank heeft als verweer aangevoerd, dat de werknemer in kwestie geen recht heeft op ziekengeld op de voet van artikel 7, lid 1 a van de LvZv, zodat de werkgever jegens de bank geen aanspraak kan maken op terugbetaling van het aan de werknemer uitbetaalde loon tijdens diens arbeidsongeschiktheid. De bank concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.3
Het college overweegt als volgt.
2.3.1
Ingevolge artikel 5 lid 1 LvZv heeft de arbeider die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, vanaf de vierde dag van de ziektemelding.
De arbeider heeft op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de LvZv geen recht op tegemoetkoming, indien de ziekte te wijten is aan het gebruik van alcoholhoudende drank.
Ingevolge artikel 10, eerste lid van de LvZv is tegen een beslissing van de bank schriftelijk beroep mogelijk op dit college.
2.3.2
Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat slechts het belang van de desbetreffende arbeider rechtstreeks betrokken is bij de beschikking om ziekengeld toe te kennen of te weigeren. Het belang van diens werkgever is daarvan afgeleid. Hoezeer ook een werkgever mogelijk belang heeft bij toekenning van ziekengeld aan een werknemer en uit de weigering om toekenning daarvan mogelijk nadelige gevolgen voor hem voortvloeien, deze wordt door die beslissing niet rechtstreeks in zijn belang getroffen [1] .
2.3.3
Het beroep van de werkgeefster, gericht tegen de beslissing om aan haar werknemer geen ziekengeld toe te kennen, dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.BESLISSING

Het college:
- verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep.
Aldus gegeven op 12 september 2019 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman, en E.E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voetnoten

1.Vergelijk Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 13 oktober 2008, 269 HLAR 41/08, ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG0845.