ECLI:NL:OGEAA:2019:562

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201900184
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake loondienst en wedertewerkstelling van verzoeker tegen het Land Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Land Aruba. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.G. Kock, heeft verzocht om een verklaring voor recht dat hij nog steeds in loondienst is van het Land en om doorbetaling van zijn loon vanaf 1 januari 2019. Het Land, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.

De procedure is gestart met een verzoekschrift en heeft geleid tot een mondelinge behandeling op 30 april 2019. Tijdens deze zitting heeft de verzoeker gereageerd op het verweerschrift van het Land, waarna het Land op zijn beurt heeft gereageerd op de repliek van de verzoeker. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verzoeker per 1 januari 2014 in loondienst is getreden bij het Land en dat zijn arbeidsovereenkomst na ommekomst van de bepaalde tijd stilzwijgend is voortgezet.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op doorbetaling van zijn loon en wedertewerkstelling, en heeft het Land veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval het Land niet aan de beschikking voldoet. De kosten van de procedure zijn voor het Land, dat in het ongelijk is gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de verklaring voor recht.

Uitspraak

Beschikking van 20 augustus 2019
Behorend bij E.J. no. AUA201900184
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden ter terechtzitting van dinsdag 30 april 2019 om 11:30 uur.
1.2 [
verzoeker] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. Het Land heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoeker], en dat onder overlegging van een voorgedragen pleitnota.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair
a. voor recht verklaart dat [verzoeker] nog steeds in loondienst is van het Land;
b. het Land veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen zijn loon gerekend vanaf 1 januari 2019 totdat het dienstverband van [verzoeker] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. het Land veroordeelt om [verzoeker] binnen vijf dagen na de betekening van deze beschikking weder te werk te stellen in zijn reguliere functie, en bepaalt dat het Land ten behoeve van [verzoeker] een dwangsom verbeurt van Afl. 150,-- voor iedere dag of deel daarvan dat het Land dat bevel niet opvolgt;
d. het Land veroordeelt in de proceskosten.
[verzoeker] heeft subsidiair gevorderd zoals omschreven in zijn verzoekschrift.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende. Krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [verzoeker] per 1 januari 2014 (opnieuw) in loondienst getreden van het Land voor de bepaalde tijd van drie jaren in de functie van dispatcher bij het Departemento Transporte Publico tegen een bruto maandloon van Afl. 2.960,-- (hierna: de aanvankelijke arbeidsovereenkomst). Na ommekomst van die periode heeft [verzoeker] zijn gebruikelijke werkzaamheden zonder tegenspraak van het Land voortgezet tegen betaling van zijn gebruikelijke loon door het Land. De ministerraad heeft in zijn vergadering van 12 september 2018 besloten om de aanvankelijke arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te verlengen tot en met 31 december 2018. [verzoeker] is na 31 december 2018 niet meer toegelaten tot zijn werk, en hij heeft sindsdien geen loon meer ontvangen van het Land.
3.2
In het licht van vorenstaande stelt het Land dat de verlengde aanvankelijke arbeidsovereenkomst van [verzoeker] per 31 december 2018 van rechtswege is geëindigd. Met [verzoeker] volgt het Gerecht het Land niet in dat standpunt. Daartoe wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat krachtens het tweede lid van artikel 7A:1613y BW de bepalingen van de Zevende Titel A van het Burgerlijk Wetboek van Aruba niet van toepassing waren op de aanvankelijke arbeidsovereenkomst van [verzoeker].
3.3
Na ommekomst van de aanvankelijke arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van drie jaren, heeft [verzoeker] zijn gebruikelijke werkzaamheden voor het Land vanaf 1 januari 2018 stilzwijgend en zonder tegenspraak voortgezet tegen betaling van zijn gebruikelijke loon door het Land. Artikel 7A:1615f BW bepaalt dat indien de dienstbetrekking na het verstrijken van de dag waarop die van rechtswege eindigde door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet, wordt zij geacht voor dezelfde tijd, doch telkens ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn aangegaan. Deze wettelijke bepaling is echter door de werking van het hiervoor vermelde tweede lid van artikel 7A:1613y BW niet van toepassing op het onderhavige geval. In het licht daarvan en voormelde feitelijkheden heeft naar het oordeel van het Gerecht te gelden dat er op 1 januari 2018 een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen krachtens welke [verzoeker] (opnieuw) in loondienst is getreden van het Land in de functie van dispatcher bij het Departemento Transporte Publico tegen een bruto maandloon van Afl. 2.960,--, en dat voor onbepaalde tijd nu gesteld noch is gebleken dat partijen bij de totstandkoming van die arbeidsovereenkomst (hierna: de nieuwe arbeidsovereenkomst) een bepaalde duur daarvan hebben afgesproken.
3.4
De omstandigheid dat de ministerraad in zijn vergadering van 12 september 2018 heeft besloten om de aanvankelijke arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te verlengen tot en met 31 december 2018 kan het Land niet baten, omdat gesteld noch is gebleken dat partijen nadat de nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen in de hiervoor omschreven zin - en dat is te dezen bepalend - nader met elkaar hebben afgesproken dat de aanvankelijke arbeidsovereenkomst was verlengd tot en met 31 december 2018.
3.5
Vorenstaande en de omstandigheid dat is gesteld noch gebleken dat het Land op enig moment de nieuwe arbeidsovereenkomst van [verzoeker] heeft opgezegd, brengt mee dat de vorderingen onder a. en b. zullen worden toegewezen, met dien verstande dat het Gerecht de wettelijke verhoging over achterstallig loon ambts- en billijkheidshalve gematigd zal vaststellen op telkens maximaal 18%. Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
3.6
De vordering onder c. zal eveneens worden toegewezen, nu het Land die vordering niet of onvoldoende onderbouwd heeft bestreden. Dwangsommen zullen gemaximeerd worden opgelegd aan het Land.
3.7
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten (griffiegeld) en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart voor recht [verzoeker] nog steeds in loondienst is van het Land;
-veroordeelt het Land om aan [verzoeker] te betalen zijn loon gerekend vanaf 1 januari 2019 totdat het dienstverband van [verzoeker] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 18%;
-beveelt het Land om [verzoeker] binnen vijf dagen na de betekening van deze beschikking aan het Land weder te werk te stellen in zijn reguliere functie tegen zijn reguliere loon;
-bepaalt dat het Land ten behoeve van [verzoeker] een dwangsom verbeurt van Afl. 150,-- voor iedere dag of deel daarvan dat het Land voormeld bevel niet opvolgt, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal Afl. 50.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.550,--;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van voormelde verklaring voor recht;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2019.