Uitspraak
Uitspraak van 26 augustus 2019
Lar nr. AUA201902654
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[verzoeker],
van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER.
PROCESVERLOOP
Bij bevelschrift, gedateerd 31 juli 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 6 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
Op 8 augustus 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 augustus 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.E.A. Hernandez occuperende voor mr. H.F. Falconi. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Wettelijk kader
1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 11 augustus 2017 Aruba binnengekomen als toerist, met een toegestane verblijfsduur van zeven dagen.
2.2
Op 4 december 2018 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
2.3
Op 31 juli 2019 is verzoeker door medewerkers van het Korps Politie Aruba (KPA) aangehouden tijdens een controle.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 19 augustus 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hij op 4 december 2018 een asielaanvraag heeft ingediend. Verzoeker heeft nog geen beslissing op deze aanvraag ontvangen. Ook betoogt verzoeker dat hij niet in zijn landstaal is geïnformeerd over de inhoud van de beschikking.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
Niet betwist is dat verzoeker sinds 19 augustus 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
5.2
In het bevelschrift is opgenomen dat verzoeker is gehoord voorafgaande aan de bestreden beschikking en dat de inhoud van de beschikking aan hem in zijn landstaal is uitgelegd. De voorzieningenrechter heeft geen reden hieraan te twijfelen.
6. Verzoeker heeft op 4 december 2018 een asielverzoek ingediend. Zo lang niet op dit asielverzoek is beslist, kan niet tot uitzetting worden overgegaan. Dit volgt uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest. Indien en zodra het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting alsnog worden uitgevoerd. De indiening van dit asielverzoek leidt op zichzelf dus niet tot onrechtmatigheid van het bevel en vormt daarom geen reden tot schorsing van het bevel.
7. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.