ECLI:NL:OGEAA:2019:521

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201901452
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot herstel dienstbetrekking en betaling loon in kort geding

In deze zaak, die op 5 juni 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiseres, die in persoon procedeerde, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. Eiseres vorderde onder andere dat het Gerecht het Land zou bevelen om haar dienstbetrekking met terugwerkende kracht te herstellen en haar loon door te betalen. Eiseres stelde dat de beëindiging van haar dienstverband in strijd was met de wetgeving en algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien zij ten tijde van de beëindiging arbeidsongeschikt was. Het Land voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van eiseres.

Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van eiseres, die op 1 april 2016 was ingegaan voor een bepaalde tijd van drie jaar, op 31 maart 2019 van rechtswege was geëindigd. Het bepaalde in artikel 7A:1613y BW was niet van toepassing, omdat niet was gebleken dat partijen bij aanvang van de overeenkomst hadden afgesproken dat dit wel het geval zou zijn. Eiseres had na de beëindiging van haar dienstverband geen werkzaamheden verricht en geen loon ontvangen, wat de stelling van een stilzwijgende voortzetting van het dienstverband ondermijnde.

Het Gerecht concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel konden dragen en dat de belangen van het Land zwaarder wogen dan die van eiseres. De vorderingen van eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot, aangezien het Land zich had laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. Het vonnis werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juni 2019.

Uitspraak

Vonnis van 5 juni 2019
Behorend bij K.G. AUA201901452
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit
-het verzoekschrift met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden op de terechtzitting van vrijdag 17 mei 2019 om 09:30 uur;
-de ten behoeve van de behandeling van de zaak op voorhand toegestuurde pleitnota van [Eiseres].
1.2 [
Eiseres] is in persoon ter zitting verschenen, en het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van een overgelegde door het Land voorgedragen en door [Eiseres] als voorgedragen beschouwde pleitnota, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
De door [Eiseres] verzochte wijziging van eis is, na gegrond verklaard bezwaar van het Land daartegen, niet toegelaten omdat die wijziging niet overeenkomstig het Procesreglement de dag voor de zitting om uiterlijk 14:00 uur schriftelijk kenbaar is gemaakt aan het Gerecht en aan het Land.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-het Land beveelt om de dienstbetrekking met [Eiseres] met ingang van 1 april 2019 volledig te herstellen voor de duur van de laatst tussen partijen gesloten overeenkomst van drie jaar;
-bepaalt dat het [Eiseres] – zodra zij weer arbeidsgeschikt wordt verklaard – wordt toegestaan om de dienstlokalen te betreden om haar werkzaamheden voor het Land te verrichten en bepaalt dat haar bedongen loon moet worden doorbetaald en dat alle overige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende voorwaarden van kracht blijven;
-bepaalt dat het Land ten behoeve van [Eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- per dag of deel daarvan dat het Land dit vonnis binnen een door het Gerecht te stellen termijn niet opvolgt, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal Afl. 50.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door [Eiseres] verzochte.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van [Eiseres] bij het door haar verzochte ligt besloten in de aard daarvan en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende. Na daaraan voorafgaande eerdere tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben partijen op 28 juni 2016 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de bepaalde tijd van drie jaren ingaande op 1 april 2016 (hierna: de arbeidsovereenkomst). De toen arbeidsongeschikte [Eiseres] heeft vanaf 1 april 2019 niet meer gewerkt voor het Land en zij heeft vanaf die datum geen loon meer ontvangen van het Land.
3.3
In het licht van vorenstaande stelt [Eiseres] kort gezegd dat de beëindiging van haar dienstverband door het Land ten tijde van haar arbeidsongeschiktheid in strijd is met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur en strijdig is met de comptabele wetgeving. Volgens [Eiseres] dient de beëindiging van haar dienstverband nietig te worden verklaard, althans heeft te gelden dat nu haar dienstverband niet door het Land is opgezegd sprake is van een stilzwijgende verlenging daarvan. In dit door het Land bestreden verband wordt het volgende overwogen.
3.4
Het betoog van [Eiseres] faalt. Sprake was immers van een arbeidsovereenkomst tussen partijen voor de bepaalde tijd van drie jaar, aanvangende op 1 april 2016 en op welke overeenkomst krachtens het bepaalde in het tweede lid artikel 7A:1613y BW de Zevende Titel A van het Burgerlijk Wetboek van Aruba niet van toepassing is nu is gesteld noch gebleken dat partijen voor of bij aanvang van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat dit wel het geval is. Die arbeidsovereenkomst eindigde zonder daartoe vereiste opzegging van rechtswege op 31 maart 2019. De arbeidsongeschiktheid van [Eiseres] op dat moment maakt dat niet anders. Van een stilzwijgende voortzetting van het dienstverband is geen sprake, nu [Eiseres] na 31 maart 2019 niet meer heeft gewerkt voor het Land en ook geen loon heeft ontvangen van het Land. Aan mogelijke voor [Eiseres] gunstige beslissingen van de Ministerraad, waaraan kennelijk geen uitvoering is gegeven, kan zij geen rechten ontlenen en maakt vorenstaande daarom evenmin anders.
3.5
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat de vorderingen van [Eiseres] zullen worden afgewezen. De thans door [Eiseres] verzochte voorzieningen moet daarom worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
3.6
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande ook niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [Eiseres] bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
3.7 [
Eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure is verschenen bij een bij hem in dienst zijnde ambtenaar.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [Eiseres] verzochte;
-veroordeelt [Eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.