ECLI:NL:OGEAA:2019:491

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201801324
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning door verwekker en vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van de juridische vader van een minderjarige, ingediend door de verwekker. De verwekker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.M. Paesch, verzocht om de erkenning van de juridische vader te vernietigen en om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Illes, verzette zich tegen dit verzoek. De bijzondere curator steunde het verzoek van de man, stellende dat het in het belang van de minderjarige is dat de juridische en maatschappelijke werkelijkheid overeenstemmen.

De procedure begon met een eerdere beschikking van 18 september 2018, waarin een bijzondere curator was benoemd. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2019 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren. De moeder verklaarde dat zij al meer dan acht jaar een relatie had met de juridische vader en dat de verwekker slechts een kortstondige relatie met haar had gehad. De verwekker betwistte dit en stelde dat hij recht had op erkenning van zijn dochter, aangezien hij financieel bijdroeg aan haar opvoeding.

Het gerecht oordeelde dat de belangen van de verwekker en de minderjarige zwaarder wogen dan de belangen van de moeder. Het belang van de minderjarige om een familierechtelijke relatie met de verwekker te hebben, werd als zwaarwegend beschouwd. Het gerecht besloot daarom de erkenning door de juridische vader te vernietigen en verleende de verwekker vervangende toestemming om de minderjarige te erkennen. Tevens werd de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om gezamenlijk gezag over de minderjarige. De zaak werd aangehouden voor verder onderzoek door de Voogdijraad.

Uitspraak

Beschikking van 28 mei 2019
behorend bij EJ nr. AUA201801324.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[VERZOEKER],
wonende in Aruba,
VERZOEK,
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende in Aruba,
VERWEER, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes.
Belanghebbenden:
[naam minderjarige 1],geboren op [geboortedatum] 2018 in Aruba, de minderjarige,
[naam juridische vader 2], de juridische vader,

1.DE PROCEDURE

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de tussen partijen gewezen beschikking van dit gerecht van 18 september 2018, waarbij een bijzondere curator is benoemd en deze in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte uitlating van de bijzondere curator,
  • de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 5 februari 2019, in aanwezigheid van de man in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, de moeder en de juridische vader in persoon bijgestaan door de gemachtigde voornoemd, en de bijzondere curator vertegenwoordigd door mevrouw mr. M. Ras.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Voor de feiten en het verzoek wordt verwezen naar de beschikking van 18 september 2018.
2.2
Aan de orde is het verzoek van de man om vernietiging van de erkenning van de juridische vader en de verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige.
Vernietiging van de erkenning
2.3
De bijzondere curator steunt het verzoek van de man om vernietiging van de erkenning door de juridische vader. Daartoe heeft de bijzondere curator gesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat de juridische en maatschappelijke werkelijkheid met elkaar overeenstemmen, en dat de minderjarige en de man er recht op hebben dat hun relatie als een rechtens familierechtelijke rechtsbetrekking wordt erkend. Verder, dat uit het onderzoek niet is gebleken dat de vernietiging van de erkenning en vervolgens erkenning door de man, voor de moeder een zodanige psychische belasting zal teweegbrengen dat dit een negatieve weerslag zal hebben op de verhouding tussen haar en de minderjarige. Evenmin dat de minderjarige zal worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Aldus de bijzondere curator.
2.4
De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij al meer dan acht jaar een affectieve relatie heeft met de juridische vader, en dat zij met de man is vreemd gegaan (een ‘one night stand’) en toen onbedoeld van hem zwanger is geraakt. Zij heeft nooit een relatie met de man gehad. Haar partner, de juridische vader, heeft haar vergeven en hun relatie is weer hersteld. Ze wonen als gezin samen met haar twee kinderen. Vanwege de familie-eenheid wil zij dat haar partner de juridische vader is en blijft van de minderjarige. Volgens de moeder heeft de man haar en haar partner gedurende de zwangerschap vaak lastig gevallen (gestalkt) en slecht behandeld. Haar partner is degene die haar gedurende haar zwangerschap en bevalling heeft gesteund en bijgestaan en hij is degene die de vaderrol voor de minderjarige vervult. Ze heeft gedurende haar zwangerschap en na de bevalling mede door de man een moeilijke tijd doorgemaakt en haar gezin dreigt vanwege de man uit elkaar te vallen. Volgens de moeder heeft de man op een gegeven moment aan haar te kennen gegeven dat hij de minderjarige wilde erkennen, maar toen was de minderjarige al, met haar toestemming, door de juridische vader erkend. Verder heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat de man, van Colombiaanse nationaliteit, de minderjarige slechts wil erkennen om zijn verblijfstatus in Aruba te kunnen regelen.
2.5
Volgens de man hebben hij en de moeder ruim een jaar een liefdesrelatie met elkaar gehad en is zij toen zwanger geraakt van hem. Hij heeft de moeder gedurende de zwangerschap en vlak na de bevalling meermalen gevraagd om het kind te erkennen, maar zij heeft steeds geweigerd. Na de geboorte heeft hij regelmatig contact met de minderjarige gehad. Hij wil zijn dochter graag erkennen en een vader voor haar zijn. Hij draagt ook al vanaf de geboorte met een bedrag van Afl. 300,- bij in de kosten van de minderjarige. Hij wist niet dat de juridische vader de minderjarige al vier dagen na de geboorte had erkend. Daar kwam hij pas achter toen hij - om een verzoek tot vervangende toestemming bij het gerecht in te dienen - de geboorteakte van de minderjarige op 20 maart 2018 ontving. De man heeft betwist dat sprake is van een familie-eenheid tussen de moeder, de juridische vader, de zoon van de moeder uit een eerder huwelijk en de minderjarige, nu de moeder en de juridische vader niet met elkaar zijn gehuwd en zij elk een andere achternaam hebben, en de zoon de achternaam heeft van zijn vader. Alleen de juridische vader en de minderjarige hebben nu dezelfde achternaam. Hij wil dat zijn dochter zijn achternaam krijgt. Verder heeft hij ook betwist dat hij de moeder zou hebben gestalkt. Hij heeft gesteld dat hij de wanhoop nabij was omdat zij hem niet meer toeliet contact te hebben met zijn dochter, en dat hij daarom vaak contact met de moeder probeerde te krijgen.
2.6
Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, gaat het gerecht ervan uit dat zij een tijdlang een intieme relatie met elkaar hebben gehad. Dat het een ‘one night stand’ was zoals de moeder heeft aangevoerd, acht het gerecht gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, niet aannemelijk. Het gerecht acht het wel aannemelijk dat de man zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling de moeder te kennen heeft gegeven het kind te willen erkennen, en dat de moeder hem niet heeft geïnformeerd over (haar voornemen tot het verlenen van toestemming tot) het erkennen van de minderjarige door de juridische vader al vrij direct na de bevalling, immers vier dagen later. De man hoefde er dus niet op bedacht te zijn dat de moeder al zo snel aan een ander toestemming tot erkenning zou verlenen, nu zij ervan op de hoogte was dat hij zijn kind wilde erkennen. Hij had dus niet eerder om vervangende toestemming bij dit gerecht kunnen vragen. Het onderhavige verzoek is vervolgens ingediend drie maanden na de geboorte van de minderjarige.
In dit geval dient dan ook te worden beoordeeld of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de man bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder – telkens in verband met de belangen van de minderjarige –, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de juridische vader heeft kunnen komen.
2.7
Het gerecht stelt voorop dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op en belang bij heeft dat hun relatie rechtens kan worden erkend als een familierechtelijke betrekking. Dit is in lijn met uitgangspunt van de wetgever dat het afstammingsrecht zoveel mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische werkelijkheid, hetgeen in het licht van de identiteitsontwikkeling van de minderjarige als zwaarwegend belang moet worden beschouwd.
De man heeft duidelijk en tijdig te kennen gegeven dat hij voor zichzelf een rol in het leven van de minderjarige zag, en dat hij de minderjarige wilde erkennen. Daarbij neemt het gerecht ook in aanmerking dat hij een financiële bijdrage levert. Dit belang van de man was de moeder bekend, althans had bij haar bekend moeten of redelijkerwijs kunnen zijn, op het moment dat zij toestemming tot erkenning aan de juridische vader verleende. De moeder heeft weliswaar gesteld dat de man haar achtervolgde en lastig viel, maar de man heeft dit betwist en de vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit het een en ander zou blijken. Naar het oordeel van het gerecht heeft de moeder verder niet aannemelijk gemaakt dat een reëel risico bestaat dat de minderjarige ten gevolge van de erkenning door de man zal worden belemmerd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en dat deze erkenning het evenwicht in haar gezin zal verstoren. De stelling van de moeder dat zij al acht jaar een affectieve relatie met de juridische vader heeft, met hem en haar kinderen als gezin samenwoont, en dat de juridische vader een vaderfiguur voor de minderjarige is en haar als zijn eigen kind beschouwt, betekent niet dat zij aan het verzoek tot erkenning van de minderjarige door de man voorbij kan gaan.
In aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de man bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder – telkens in verband met de belangen van de minderjarige – is het gerecht van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan de juridische vader heeft kunnen komen. Immers, het belang van de man als verwekker en de minderjarige om hun relatie rechtens te kunnen laten erkennen weegt in dit geval zwaarder dan het belang van de moeder om de minderjarige door haar partner te laten erkennen om zo de eenheid/het evenwicht in haar gezin veilig te stellen.
2.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van de man, zoals gesteund door de bijzondere curator, tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader van de minderjarige, zal worden toegewezen.
Vervangende toestemming tot erkenning
2.9
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW) kan het gerecht de toestemming tot erkenning van de moeder op verzoek van de man die het kind wil erkennen, vervangen. Dit kan echter alleen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
2.1
Het gerecht overweegt dat het belang en het recht van de man op erkenning van de minderjarige moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en de minderjarige bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning is op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, NJ 2001, 571) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
2.11
De vraag die hier dus voorligt, is of de voorgenomen erkenning de belangen van de minderjarige en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden.
2.12
Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man. Naar het oordeel van het gerecht heeft de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij toewijzing van het verzoek van de man de verhouding tussen de minderjarige en haar verstoord zal worden. Het gerecht acht aannemelijk dat de moeder spanning ervaart van de onderhavige situatie, maar dat zij ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zal komen te verkeren dat zij niet in staat zal zijn de minderjarige het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft, is gesteld noch gebleken. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat de bijzondere curator heeft geconcludeerd dat door de voorgenomen erkenning de minderjarige niet zal worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, en dat niet is gebleken dat de erkenning door de man voor de moeder een zodanige psychische belasting zal teweegbrengen dat dit een negatieve weerslag zal hebben op de verhouding tussen moeder en kind. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de erkenning door verzoeker, de belangen van de minderjarige die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden.
2.13
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gerecht toestemming zal verlenen opdat de man de minderjarige kan erkennen.
Gezag
2.14
De man is wat betreft zijn verzoek om na de erkenning gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over de minderjarige, niet-ontvankelijk, nu hij, zolang hij de minderjarige niet heeft erkend, niet de tot het gezag bevoegde vader is.
Omgang
2.15
De man heeft ook verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige. Dit verzoek is vooralsnog gebaseerd op artikel 1:377f BW. Ingevolge die bepaling kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Alvorens hierop te beslissen zal de Voogdijraad worden verzocht onderzoek te verrichten teneinde de vraag te beantwoorden of, en zo ja op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het omgangsrecht van de man.
2.16
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
- vernietigt de erkenning gedaan door [naam juridische vader], geboren op [geboortedatum] 1982 in Aruba, van de minderjarige
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in Aruba, uit de moeder [naam moeder],
- verleent de man [verzoeker], bij gebreke van toestemming van de moeder, vervangende toestemming om de minderjarige
[naam minderjarige]te erkennen,
- verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over de minderjarige,
- verzoekt de Voogdijraad om onderzoek te verrichten en daarover een rapport uit te brengen, waarin de hierboven in overweging2.15 geformuleerde vraag dient te worden beantwoord,
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 28 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.