ECLI:NL:OGEAA:2019:485

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201900049
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wedertewerkstelling afgewezen in arbeidszaak tussen verzoekster en het Land Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen het Land Aruba. [verzoekster] verzocht om wedertewerkstelling, stellende dat zij nog steeds in loondienst was van het Land per 1 februari 2018, zoals eerder bepaald in een beschikking van 30 oktober 2018. Het Land heeft echter nagelaten de noodzakelijke rechtshandeling tot herstel van het dienstverband te verrichten, waardoor [verzoekster] niet opnieuw in loondienst is. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Land op 18 december 2018 de afkoopsom heeft betaald, maar dat dit niet gelijk staat aan het herstel van het dienstverband. De vorderingen van [verzoekster] zijn afgewezen, omdat zij niet in loondienst was en de overige vorderingen gegrond waren op een onjuiste stelling. Het Gerecht heeft [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op nihil, aangezien het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De beschikking is openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.

Uitspraak

Beschikking van 18 juni 2019
Behorend bij E.J. no. AUA201900049
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden ter terechtzitting van dinsdag 7 mei 2019 om 08:30 uur.
1.2 [
verzoekster] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. [verzoekster] heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat mede aan de hand van toegelaten nadere producties. Het Land heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op het repliek van [verzoekster].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart [verzoekster] nog steeds in loondienst is van het Land en wel per 1 februari 2018 zoals bepaald in de hierna onder 3.1.2 vermelde beschikking van dit Gerecht;
b. het Land veroordeelt om [verzoekster] binnen vijf dagen na de betekening van deze beschikking weder te werk te stellen in haar reguliere functie dan wel in een passende andere functie, en bepaalt dat het Land ten behoeve van [verzoekster] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- voor iedere dag of deel daarvan dat het Land dat bevel niet opvolgt;
c. het Land veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen haar loon en verdere emolumenten gerekend vanaf 1 februari 2018 totdat het dienstverband van [verzoekster] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te verminderen met hetgeen het Land inmiddels aan [verzoekster] heeft betaald en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallig loon;
d. het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte.
2.3
Voorzover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1.1
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende.
3.1.2
Het dictum van de inmiddels onherroepelijk geworden tussen partijen gewezen beschikking van dit Gerecht van 30 oktober 2018 in de zaak met als nummer E.J. AUA201801472 en de aanvulling daarop bij beschikking van 14 november 2018 (hierna tezamen: de beschikking) luidt onder meer als volgt:

(…).
beveelt het Land de dienstbetrekking met [verzoekster] te herstellen met ingang van 1 februari 2018;
VERDER, VOOR ZOVER HET LAND DE DIENSTBETREKKING MET [VERZOEKSTER] NIET HERSTELT:
kent aan [verzoekster] toe een vergoeding ten laste van het Land van Afl. 40.500,- (bruto),
bepaalt voorts dat het Land uiterlijk op 15 december 2018 gebruik kan maken van voormelde vervalregeling door aan verzoekster uiterlijk op die datum voormelde vergoeding te betalen,
(…).”.
3.1.3
Het Land heeft de dienstbetrekking met [verzoekster] niet hersteld (met ingang van 1 februari 2018).
3.1.4
Het Land heeft op 18 december 2018 de bij de beschikking vastgestelde afkoopsom betaald aan [verzoekster]
3.1.5
De grosse van de beschikking is op 18 december 2018 aan het Land betekend.
3.2
De onder a. verzochte verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat vast staat dat het Land niet de te dezen noodzakelijke rechtshandeling tot herstel van het dienstverband van [verzoekster] heeft verricht zoals bevolen bij de beschikking. Zolang het Land die rechtshandeling niet verricht is [verzoekster] niet (opnieuw) in loondienst van het Land.
3.3
Voormelde brengt mee dat alle overige vorderingen van [verzoekster], die gegrond zijn op de niet juist geoordeelde stelling dat [verzoekster] vanaf 1 februari 2018 weer in loondienst is van het Land, moeten worden afgewezen.
3.4
Bij dit alles komt nog het volgende. [verzoekster] stelt dat het Land op 18 december 2018 niet langer gebruik kon maken van de aan hem krachtens de beschikking geboden vervalregeling door betaling op die datum van de bij die beschikking vastgestelde afkoopsom. Ter zake van die door het Land bestreden stelling wordt het volgende overwogen. De grosse van de beschikking is eerst betekend aan het Land op 18 december 2018. Dat brengt naar het oordeel van het Gerecht ingevolge het tweede lid van artikel 430 Rv mee dat de beschikking eerst toen ten uitvoer werd gelegd en het Land eerst vanaf toen gehouden was tot nakoming daarvan in de zin van het maken van een keuze tussen het verrichten van de rechtshandeling tot herstel van de dienstbetrekking per 1 februari 2018 of het betalen van de door het Gerecht vastgestelde afkoopsom. In het licht daarvan volgt het Gerecht [verzoekster] niet in haar stelling dat het Land op 18 december 2018 geen gebruik meer kon maken van de aan hem bij de beschikking geboden vervalregeling. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om de grosse van de beschikking nog ruim voor 15 december 2018 aan het Land te betekenen om het Land te dwingen uiterlijk op die datum al dan niet gebruik te maken van de aan hem geboden vervalregeling. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening en risico van [verzoekster]. De slotsom op dit onderdeel luidt dat het Land op 18 december 2018 rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van bedoelde vervalregeling door op die datum de bij de beschikking vastgestelde afkoopsom te betalen aan [verzoekster].
3.5 [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd door een ambtenaar in dienst van het Land.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoekster] verzochte;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 juni 2019.