In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.M. Canwood, en de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen. De verzoekster, die sinds 15 april 2013 in dienst was bij het Land Aruba, verzocht het gerecht om te verklaren dat haar ontslag kennelijk onredelijk was en om haar wedertewerkstelling te bevelen, alsook om het loon vanaf februari 2018 te betalen. De verzoekster stelde dat zij in vaste dienst was en dat het Land haar ontslag had gegeven zonder de juiste procedure te volgen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de verzoekster op 17 november 2017 rechtswege was geëindigd, maar dat zij haar werkzaamheden na deze datum nog enige tijd had voortgezet. Het Land betwistte dat de verzoekster in vaste dienst was en stelde dat de arbeidsovereenkomst niet door opzegging, maar door verloop van tijd was geëindigd. Het Gerecht oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat het Land zich niet als een goed werkgever had gedragen. Het Gerecht oordeelde dat de verzoekster recht had op herstel van haar dienstbetrekking en kende haar een vergoeding toe van Afl. 11.500,- bruto.
De beslissing van het Gerecht houdt in dat het Land de dienstbetrekking met de verzoekster moet herstellen met ingang van 1 februari 2018, en dat het Land ook de proceskosten moet vergoeden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.