ECLI:NL:OGEAA:2019:45

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803543
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 54 Lar inzake ontruiming van perceel voor watersportactiviteiten

In deze zaak heeft verzoeker, een ondernemer die watersportactiviteiten uitoefent, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (Lar) te treffen. Dit verzoek volgde op een beschikking van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) van 9 oktober 2018, waarin verzoeker werd opgedragen om een perceel op het strand onmiddellijk te ontruimen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en voerde aan dat de ontruiming niet kon plaatsvinden omdat hij een geldige vergunning had voor het jaar 2018. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 7 januari 2019, waarbij zowel verzoeker als verweerder, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen precariovergunning voor 2018 had verkregen, waardoor de intrekking van de vergunning niet aan de orde was. Bovendien was de ontruiming van het perceel op 30 oktober 2018 al uitgevoerd, waardoor verzoeker geen procesbelang meer had bij zijn verzoek om schorsing van de beschikking. De rechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer kon leiden tot het voorkomen van de ontruiming, en dat er geen belang meer was bij de beoordeling van de afwijzing van de aanvraag om een precariovergunning voor 2018.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker afgewezen, met de overweging dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen op 21 januari 2019, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 21 januari 2019
L.A.R. nr. AUA201803543

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

gevestigd in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 oktober 2018 (bestreden beschikking) heeft de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) namens verweerder verzoeker opgedragen om het perceel op het strand, waar verzoeker zijn watersportactiviteiten uitoefent, met onmiddellijke ingang te doen ontruimen bij gebreke waarvan het Land tot de ontruiming zal overgaan, op kosten van verzoeker.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 2 november 2018 bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift.
Op 2 november 2018 heeft verzoeker tevens bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 januari 2019. Ter zitting zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de heer [naam x], werkzaam bij de DIP.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het wettelijk kader
1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
De feiten
2.1
Verzoeker heeft op 24 januari 2014 een “operating agreement” gesloten met een derde om voor de duur van vier jaar (1 februari 2014 tot en met 31 januari 2018) de watersportactiviteiten onder de naam van [verzoeker] tegen een betaling van $2.000,- per maand uit te oefenen.
2.2
Verzoeker had voor 2016 en 2017 een precariovergunning tot het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een verwijderbare schaduwvoorziening van waaruit watersportmaterialen, twaalf strandstoelen en zes parasols verhuurd zullen worden op het strand ten westen van RIU Palace (hierna: het perceel 16L).
2.3
Verzoeker heeft voor 2018 een vergunning aangevraagd. Op 22 mei 2018 heeft de DIP een advies uitgebracht aan verweerder om het verzoek voor 2018 af te wijzen.
2.4
Bij brief van 10 april 2018 heeft verweerder verzoeker bericht dat ter kennis van de DIP is gekomen dat verzoeker met een derde een “operating agreement” is aangegaan, dat de onder 2.2 genoemde vergunning persoonsgebonden is en dat aan verzoeker drie weken gegund wordt om te voldoen aan de voorwaarden van zijn vergunning.
2.5
Op 4 juni 2018 hebben de DIP en de strandpolitie bewerkstelligd dat de derde zijn activiteiten op perceel 16L heeft gestaakt. Vanaf 5 juni 2018 oefent verzoeker zijn bedrijf zelf uit.
2.6
Op 8 oktober 2018 heeft er zich een incident voorgedaan op of nabij perceel 16L. DIP heeft over dit incident een klacht ontvangen.
2.7
Bij bestreden beschikking van 9 oktober 2018 schrijft de interim directeur van de DIP het volgende aan verzoeker:
“Met referte aan het in aanhef genoemde onderwerp, bericht de Directie Infrastructuur en Planning (DIP), conform beslissing van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu u als volgt.
In aanmerking nemende:
- het onderhoud met u en uw advocaat bij de DIP d.d. 26 maart 2018;
- het aan u gerichte schrijven d.d. 10 april 2018;
- ingekomen klacht m.b.t. incident d.d. 8 oktober 2018, waarvan video opnames waarbij de openbare orde, rust en veiligheid, op het strand ernstig is verstoord.
- dat deze schending van de openbare orde voldoende grond is om een reeds verleende precariovergunning in te trekken en zonder meer een grond om deze niet meer te verlengen.
Wordt u dezerzijds opgedragen voornoemde perceel per onmiddellijke ingang te doen ontruimen, bij gebreke waarvan het Land over zal gaan tot ontruiming waarbij de kosten op u zullen worden verhaald.”
2.8
Op 30 oktober 2018 heeft het Land de hut van verzoeker afgebroken en het perceel ontruimd.
De standpunten van partijen
3.1
Verzoeker betoogt - kort samengevat - dat de kwestie van de onderhuur is opgelost en dat verweerder niet kon overgaan tot intrekking van de vergunning omdat volgens de algemene voorwaarden verweerder dit pas bij “3 strikes” kan doen. De kwestie van onderverhuur kan aangemerkt worden als een eerste “strike”. Verzoeker betoogt voorts dat het incident van 8 oktober 2018 niet aan hem te wijten is en dat dit incident ook geen reden kan zijn tot intrekking van de vergunning. Als laatste betoogt verzoeker dat hij na ontvangst van de beschikking van 9 oktober 2018 zich tot de DIP heeft gewend en dat hem daar is meegedeeld dat hij dertig dagen de tijd had om het perceel te ontruimen. De DIP heeft echter voor deze termijn de hut, een investering van Afl. 20.000, afgebroken. Hierdoor heeft verzoeker schade geleden. Verzoeker verzoekt om de beschikking van 9 oktober 2018 te schorsen en om verweerder te veroordelen tot betaling van een voorschot van Afl. 25.000 voor de door verzoeker geleden en nog te lijden schade.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder geen vergunning had voor het jaar 2018 en dat de reden waarom tot ontruiming overgegaan is, gelegen is in het niet voldoen aan de algemene voorwaarden, namelijk het verbod om de vergunning te verhuren. Aan verzoeker is telkenmale een kans gegeven om aan de voorwaarden te voldoen. Op 22 mei 2018 heeft DIP verweerder geadviseerd om de vergunning van 2018 af te wijzen, aldus verweerder.
De beoordeling
4.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor 2018 geen precariovergunning aan verzoeker is verleend. Intrekking van de vergunning kan dus niet aan de orde zijn en dit heeft verweerder, gezien de bewoordingen van de bestreden beschikking, ook niet beoogd. Met betrekking tot een intrekking kan dus geen voorziening worden getroffen.
4.2
Op 30 oktober 2018 heeft de ontruiming van het perceel en de sloop van de hut van verzoeker plaatsgevonden. Met het onderhavig verzoek kan dus niet meer worden bereikt dat de ontruiming wordt voorkomen. Gelet hierop heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen procesbelang ten aanzien van zijn verzoek tot schorsing van de beschikking op dit punt.
4.3
Voor zover de bestreden beschikking zodanig kan worden opgevat dat deze tevens de afwijzing van de aanvraag om een precariovergunning voor 2018 inhoudt, overweegt de voorzieningenrechter dat ook hierin geen belang van verzoeker is gelegen nu het jaar 2018 geëindigd is. In de bezwaarprocedure kan aan de orde komen of de bestreden beschikking tevens een afwijzing inhoudt.
4.4
Gelet op het vorenoverwogene zal het verzoek worden afgewezen.
4.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.