In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige. Het verzoek is ingediend door de voogdes, de moeder en de vader van het kind, die allen in Aruba wonen. De minderjarige, geboren in 2006, is erkend door de vader en is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De voogdes was eerder benoemd door het gerecht in verband met de onbevoegdheid van de moeder om het gezag uit te oefenen. Inmiddels is de moeder meerderjarig geworden en heeft zij samen met de vader het verzoek ingediend om gezamenlijk met het gezag over hun kind te worden belast.
De procedure omvatte een verzoekschrift dat op 16 mei 2019 is ingediend, een verhoor van de minderjarige op 10 juni 2019, en een mondelinge behandeling op 11 juni 2019. Tijdens de zitting hebben de ouders verklaard dat zij als gezin samenwonen en al jaren feitelijk samen het gezag over de minderjarige uitoefenen. Het gerecht heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek van Aruba in overweging genomen, die bepalen dat een moeder die eerder onbevoegd was, de rechter kan verzoeken om haar met het gezag te belasten zodra zij daartoe bevoegd is. De vader kan eveneens verzoeken om gezamenlijk met de moeder het gezag uit te oefenen.
Het gerecht heeft vastgesteld dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd bij inwilliging van het verzoek. Daarom heeft het gerecht besloten om het verzoek toe te wijzen en de ouders gezamenlijk met het gezag over hun zoon te belasten. Deze beschikking is gegeven door rechter N.K. Engelbrecht ter zitting op 25 juni 2019.