ECLI:NL:OGEAA:2019:427

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
AUA201900647
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot staken van salarisinhoudingen in kort geding met betrekking tot studieleningsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. Malmberg, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. Eiseres verzocht om onmiddellijke staking van de salarisinhoudingen van Afl. 250,- per maand, die door gedaagde werden voortgezet na de afloop van de betalingsregeling van een studielening. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 februari 2019 werd ingediend, gevolgd door correspondentie en een zitting op 15 maart 2019. Eiseres stelde dat zij haar verplichtingen uit de betalingsregeling had nagekomen en dat de inhoudingen onterecht waren, terwijl gedaagde aanvoerde dat er een rekenfout was gemaakt in de betalingsregeling en dat eiseres nog een restschuld had.

De rechter oordeelde dat de burgerlijke rechter bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, ondanks het verweer van gedaagde dat het een bestuursrechtelijke kwestie betrof. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres nog niet aan haar verplichtingen had voldaan, aangezien zij slechts een deel van de hoofdsom had afgelost. Het beroep van eiseres op rechtsverwerking en verjaring werd verworpen, omdat zij de schuld tot juni 2016 had erkend door aflossingen te doen. De rechter oordeelde dat gedaagde gerechtigd was om de salarisinhoudingen voort te zetten en wees de vordering van eiseres af. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot, aangezien de gemachtigde van gedaagde in overheidsdienst was.

Uitspraak

Vonnis van 12 juni 2019
Behorend bij K.G. nr. AUA201900647
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: gedaagde,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 28 februari 2019;
  • de brieven van gedaagde met producties, ingediend op 14 maart 2019;
  • de pleitaantekeningen van partijen;
  • de behandeling ter zitting van 15 maart 2019, waaruit blijkt dat eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en gedaagde bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede mw. [directie financiën] (directie financiën);
  • de aktes uitlating regeling ingediend zijdens partijen op 10 mei 2019, waaruit blijkt dat partijen geen regeling hebben getroffen.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 17 juli 1997 zijn partijen een studieleningsovereenkomst aangegaan. In artikel 17 lid 3 van de studieleningsovereenkomst staat: “Aflossing dient te geschieden in maandelijkse termijnen van minimaal Afl. 250,- over een periode van maximaal 15 jaar.”
2.2
Op 15 januari 2004 hebben partijen een betalingsregeling afgesloten waaruit blijkt dat eiseres het openstaand bedrag van Afl. 73.260,- in 149 maandelijkse termijnen van Afl. 250,- dient af te lossen. De vervaldatum voor de eerste betaling was 31 januari 2004.
2.3
Op 15 januari 2004 heeft eiseres een formulier voor het maandelijks automatisch inhouden van Afl. 250,- over 149 maanden voor akkoord getekend. De eerste inhouding zou op 24 januari 2004 plaatsvinden.
2.4
In de e-mail van 7 maart 2017 van mw. [medewerker], werkzaam bij de afdeling Debiteuren, aan eiseres staat, voor zover van belang:

Adhunto mi ta forward copia di documento di file di studielening riba cual por mira cu e suma cu debe ta Afl. 72.360,-.
Tambe mi ta inclu copia di e restant factuur cu ta Afl. 16.482,-. E restant factuur no ta mescos cu e restant schuld.
Na e momento aki restant studieschuld ta Afl. 32.860,-.
Sin hasi uso di e kwijtschelding di 35% lo mester paga Afl. 21.359,- pa paga e restant schuld af den un biaha.
E resumen chikito di debe ta als volgt:
Afl. 72.000,- hoofdsom
Afl. 360,-mas interest
Afl. 72.360,- totale schuld
Afl. 39.500,-menos pagonan risibi
Afl. 32.860,- restant schuld
Afl. 11.501,-35% kwijtschelding
Afl. 21.359,- restant schuld na kwijtschelding
(...)”.
2.5
Bij brief van 13 maart 2017 heeft eiseres gedaagde verzocht onmiddellijk de salarisinhoudingen te staken, omdat gedaagde de automatische inhoudingen zoals overeengekomen in de betalingsregeling van 15 januari 2005 ook na de laatste aflossingsmaand in juni 2016 heeft voortgezet.
2.6
Bij brief van 15 mei 2017 deelt gedaagde aan eiseres mee dat de totale studieschuld Afl. 72.360,- bedraagt en dat daarvan reeds een bedrag van Afl. 40.000,- is voldaan. Van het openstaande bedrag van Afl. 32.360,- komt eiseres in aanmerking voor een korting van 35%, zijnde Afl. 11.326,-, waardoor nog een bedrag van Afl. 21.034,- openstaat.
2.7
Bij brief van 6 juni 2017 dient eiseres een bezwaarschrift in bij gedaagde tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek bij brief van 13 maart 2017 om de salarisinhoudingen te staken.
2.8
Bij brief 19 juni 2017 reageert gedaagde op het verzoek van eiseres en schrijft, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van uw verzoek om uw inhouding van Afl. 250,- per maand stop te zetten en het saldo van uw studielening per direct nihil te maken, kunnen we u mededelen dat dit bevestigd zal worden zodra u het totaal verschuldigde bedrag ad Afl. 29.110,- heeft voldaan.
Onderstaand treft u een overzicht aan zoals heden uit
onze administratie blijkt:
Hoofdsom studieschuld Afl. 72.000,-
Rente 0.5%Afl. 360,-+
Totale studieschuld Afl. 72.360,-
Reeds betaald:Afl. 43.250,-
Nog te betalen: Afl. 29.110,-
(...).”
2.9
Bij brief van 27 juli 2018 bericht de gemachtigde van eiseres aan gedaagde dat eiseres reeds aan haar betalingsverplichtingen ingevolge de betalingsregeling van 15 januari 2004 heeft voldaan, nu de termijn van 149 maandelijkse automatische inhoudingen reeds is verstreken. Tevens verzoekt de gemachtigde van eiseres aan gedaagde haar te berichten op grond waarvan de automatische maandelijkse inhoudingen van Afl. 250,- worden voortgezet.
2.1
In de brief van 6 september 2018 van gedaagde aan eiseres staat, voor zover van belang:

(...)
Voorts ten aanzien van uw vraag waar deze Directie de bevoegdheid op baseert om salarisinhoudingen te blijven verrichten, informeren wij u als volgt. De betalingsregeling die het Land met uw cliente toentertijd heeft afgesloten, is zoals u terecht aangeeft afgelopen. Echter, bij het afsluiten van genoemde betalingsregeling is het totaalbedrag omgerekend in af te lossen termijnen een fout gemaakt. De aflossing had 289 maandelijkse termijnen van elk Afl. 250,- (subtotaal 72.250) moeten zijn met een laatste betaling van Afl. 110,- eindtotaal Afl. 72.360,-). Uw cliente is telkenmale zowel mondeling als schriftelijk hierop geattendeerd.
Uw cliënte zal dus voor het nog openstaande bedrag aan studieschuld een nieuwe betalingsregeling moeten sluiten waarbij rekening zal worden gehouden met haar terugbetalingscapaciteit.
(...)”.
2.11
Bij brief van 18 december 2018 heeft de gemachtigde van eiseres gedaagde verzocht om, rekening houdend met de brieven van 27 juli 2018 en 6 september 2018, de maandelijkse salarisinhoudingen te staken.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert dat het gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde beveelt om de salarisinhoudingen van Afl. 250,- per maand onmiddellijk te staken, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2
Gedaagde voert verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit aard van de vordering.
4.2
Gedaagde heeft als formeel verweer aangevoerd dat de civiele rechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat het in het onderhavige geschil gaat om de salarisinhouding bij een ambtenaar in dienst van gedaagde en het dus een bestuursrechtelijke kwestie betreft. Volgens gedaagde is de ambtenarenrechter bevoegd. Dit verweer wordt verworpen. Eiseres verzoekt de inhoudingen te staken die zien op nakoming van een studieleningsovereenkomst tussen partijen. Hiermee beoogt eiseres naar burgerlijk recht te worden beschermd. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgerlijke rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.4
De vraag die ter beantwoording voorligt is of gedaagde gerechtigd is maandelijks een bedrag van 250,- op het salaris van eiseres in te houden. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.5
Vast staat dat eiseres reeds een bedrag van Afl. 43.250,- aan gedaagde heeft betaald en dat de aflossingstermijn van 149 maanden, zoals opgenomen in de betalingsregeling, inmiddels is verlopen. Volgens eiseres is er voor gedaagde geen grondslag meer om de maandelijkse inhoudingen voort te zetten.
4.6
Het standpunt van eiseres dat zij niet gehouden is de restschuld te betalen, omdat er sprake is van rechtsverwerking wordt niet gevolgd. Op grond van vaste rechtspraak is van rechtsverwerking onder meer sprake in geval van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) te gelde zal maken. Eiseres voert aan dat zij ervan mocht uitgaan dat zij na de betaling van de in de betalingsregeling opgenomen termijnen niets meer aan gedaagde is verschuldigd. Dit standpunt wordt niet door het gerecht gedeeld. In de betalingsregeling is een hoofdsom van Afl. 72.000,- opgenomen. Vaststaat dat eiseres het bedrag van Afl. 72.000,- nog niet heeft afgelost. Eiseres heeft ter terechtzitting erkend dat zij wist dat zij een bedrag van Afl. 72.000,- diende terug te betalen aan gedaagde. Het had voor eiseres duidelijk moeten zijn dat er na het aflossen van een bedrag van Afl. 43.250,- nog een groot verschil is tussen de hoofdsom en het afgeloste bedrag en dat de aflossingstermijn derhalve niet juist kon zijn. Gelet op deze omstandigheden van het geval is het gerecht van oordeel dat deze overduidelijke rekenfout niet voor rekening van het Land dient te komen. Eiseres heeft zich immers middels de betalingsregeling verbonden om het bedrag van Afl. 72.000,00 terug te betalen, en dat heeft zij - door betaling van een bedrag van Afl. 43.250,00, - nog niet volledig gedaan. De stelling van eiseres dat zij conform artikel 17 lid 1 van de studielening na het aflossen van de schuld gedurende een termijn van maximaal vijftien jaar niets meer aan gedaagde verschuldigd is, gaat evenmin op omdat eiseres door de rekenfout een dusdanig lager bedrag heeft afgelost dan hetgeen zij verschuldigd is. De betalingsregeling betreft immers een nieuwe overeenkomst met nieuwe verbintenisrechtelijke verplichtingen, zodat eiseres geen beroep meer kan doen op de termijn zoals opgenomen in artikel 17 lid 3 van de studieleningsovereenkomst.
4.7
Ook het beroep van eiseres – naar het gerecht begrijpt – op verjaring wordt verworpen. Eiseres heeft in ieder geval tot juni 2016 op de schuld afgelost. Hiermee heeft eiseres de vordering steeds erkend. Ingevolge artikel 3:318 BW is met deze erkenning door eiseres de verjaring gestuit.
4.8
Nu eiseres de volledige hoofdsom van Afl. 72.000,- (exclusief rente) nog niet heeft voldaan, de betalingsregeling was bedoeld om de hoofdsom van Afl. 72.000,- af te lossen en er overduidelijk een rekenfout is gemaakt met de aflossingstermijnen, bestaat er om die reden een rechtsgrond voor gedaagde voor het inhouden van de maandelijkse aflossingen en dient de vordering te worden afgewezen.
4.9
Als de in het ongelijk te stellen partij zal eiseres de proceskosten van gedaagde moeten vergoeden. Omdat de gemachtigde van het Land in overheidsdienst is worden de kosten begroot op nihil.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van gedaagde worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.