ECLI:NL:OGEAA:2019:41
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggave griffierechten na verlening tijdelijke verblijfsvergunning
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep op basis van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (Lar). Appellant, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een tijdelijke verblijfsvergunning door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, vertegenwoordigd door mr. N.R. Sneek. De afwijzing vond plaats op 14 maart 2018, waarna appellant op 21 maart 2018 bezwaar indiende. Op 27 juni 2018 werd beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar. Op 15 oktober 2018 verleende de verweerder alsnog de gevraagde vergunning, wat leidde tot de vraag of het beroep nog ontvankelijk was.
Tijdens de zitting op 3 december 2018 verzocht appellant om de vergunning te verlenen en dat de zaak geen doorgang meer behoefde. Het gerecht oordeelde dat het belang van het beroep was komen te vervallen, aangezien de vergunning inmiddels was verleend. Appellant verzocht ook om teruggave van het betaalde griffierecht. Het gerecht oordeelde dat, nu de bestreden beschikking was ingetrokken, er aanleiding was om het griffierecht terug te geven op basis van artikel 30, tweede lid, van de Lar.
De rechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gelastte de teruggave van het griffierecht van Afl. 25 aan appellant. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2019. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.