In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 18 januari 2019 was ingediend. Het verzoek kwam van een vader die in persoon procedeerde en die vroeg om erkenning van voogdijbeslissingen die door een Haïtiaanse rechter waren genomen op 23 november 2011. De vader heeft twee kinderen, geboren in Haïti, die momenteel bij hem in Aruba wonen maar geen verblijfsstatus hebben. De moeder van de kinderen was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij was opgeroepen.
De vader stelde dat het in het belang van de minderjarige en de meerderjarige kinderen was dat de Haïtiaanse beslissingen in Aruba erkend werden, zodat hun verblijfsstatus geregeld kon worden. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de uitspraken van 22 september 2011 niet vatbaar zijn voor opname in het register van de burgerlijke stand, omdat deze registers geen informatie over voogdij bevatten. Hierdoor kon het verzoek niet worden toegewezen.
De beslissing van het Gerecht was dat het verzoek werd afgewezen, en deze uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De zaak benadrukt de noodzaak van juridische erkenning van buitenlandse voogdijbeslissingen in het kader van de burgerlijke stand en de verblijfsstatus van kinderen.