ECLI:NL:OGEAA:2019:380

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
AUA 201801112
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in schadevergoeding na ongeval met niet ingeleverde verzekering

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde AIG Insurance N.V. (hierna: AIG) betaling van Afl. 12.437,65 van [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] na een ongeval waarbij [Gedaagde sub 2] onder invloed van alcohol een auto bestuurde die eerder door [Gedaagde sub 1] was verkocht. AIG had op basis van de verzekering van [Gedaagde sub 1] schade uitgekeerd aan een derde benadeelde. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een verzoekschrift en conclusies van antwoord en repliek. De kern van de zaak draaide om de vraag of [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schadevergoeding aan AIG, gezien het feit dat [Gedaagde sub 1] zijn verzekeringsbewijs niet had ingeleverd na de verkoop van de auto, en [Gedaagde sub 2] geen nieuwe verzekering had afgesloten. Het Gerecht oordeelde dat de verzekering van [Gedaagde sub 1] ten tijde van het ongeval nog steeds geldig was, omdat het verzekeringsbewijs niet was ingeleverd. Hierdoor was AIG gerechtigd om de schade op [Gedaagde sub 1] te verhalen. De vordering van AIG werd toegewezen, met veroordeling van beide gedaagden tot betaling van het schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 26 juni 2019
Behorend bij A.R. AUA 201801112
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA AIG INSURANCE N.V. h.o.d.n. AIG ARUBA INSURANCE,
te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: AIG,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
tegen:

1.[Gedaagde sub 1],

te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [Gedaagde sub 1],
procederend in persoon,
2. [Gedaagde sub 2],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [Gedaagde sub 2],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de akte van niet dienen van de conclusie van dupliek
- de rolbeschikking van 13 februari 2019;
- de akte van 13 maart 2019 aan de zijde van AIG;
- de akte van niet dienen van de contra-akte aan de zijde van gedaagden.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Gedaagde sub 1] heeft bij AIG een verzekering afgesloten die ten aanzien van zijn auto (hierna: de auto) de wettelijke aansprakelijkheid dekt.
2.2
In juli 2014 heeft [Gedaagde sub 1] de auto verkocht en geleverd aan [Gedaagde sub 2]. [Gedaagde sub 1] heeft na de verkoop en levering van de auto het verzekeringsbewijs niet bij AIG ingeleverd conform het bepaalde in artikel 12 van de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (LAM). Evenmin heeft [Gedaagde sub 2] een nieuwe verzekering afgesloten die ten aanzien van de auto de wettelijke aansprakelijkheid dekt, conform het bepaalde in artikel 2 van de LAM.
2.3
Op 26 juli 2014, nadat [Gedaagde sub 1] de auto aan [Gedaagde sub 2] had verkocht en geleverd, heeft [Gedaagde sub 2] onder invloed van alcohol een ongeval veroorzaakt met de auto. Ten tijde van dit ongeval stond de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de auto (hierna: de verzekering) op naam van [Gedaagde sub 1].
2.4
Op basis van de verzekering van [Gedaagde sub 1] heeft AIG aan de derde benadeelde van het ongeval schade uitgekeerd tot een bedrag van Afl. 12.437,65.
2.5
Op 28 juli 2014 zijn [Gedaagde sub 2] en AIG overeengekomen dat [Gedaagde sub 2] een bedrag van Afl. 12.437,65 aan AIG betaalt, zijnde de door AIG aan de derde benadeelde van het ongeval uitgekeerde schade. Hiertoe heeft [Gedaagde sub 2] een recovery agreement ondertekend.
2.6
AIG heeft op 30 september 2015 en op 9 mei 2016 [Gedaagde sub 1] en op 22 juni 2017 [Gedaagde sub 2] bij brief gesommeerd om tot betaling van het bedrag van Afl. 12.437,65 over te gaan. [Gedaagde sub 1] noch [Gedaagde sub 2] hebben aan deze sommatie voldaan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
AIG vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van Afl. 12.437,65, te vermeerderen met de wettelijke rente en de incassokosten, met veroordeling van gedaagden tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
AIG grondt de vordering erop dat [Gedaagde sub 1] als verzekeringnemer van AIG en [Gedaagde sub 2] als bestuurder van de auto en veroorzaker van het ongeval hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling aan AIG van het door AIG op grond van [Gedaagde sub 1]’ verzekering aan de derde benadeelde uitgekeerd schadebedrag van Afl. 12.437,65. [Gedaagde sub 2] heeft op 28 juli 2014 een recovery agreement ondertekend waarin hij met AIG is overeengekomen dat hij het bedrag van Afl. 12.437,65 aan AIG betaalt.
3.3 [
Gedaagde sub 1] voert hiertegen verweer. [Gedaagde sub 2] betwist de vordering van AIG niet.

4.DE BEOORDELING

4.1
Vastgesteld wordt dat [Gedaagde sub 2] de vordering van AIG jegens hem erkent. Gelet hierop komt de vordering van AIG jegens [Gedaagde sub 2] voor toewijzing in aanmerking.
4.2 [
Gedaagde sub 1] voert aan dat niet hij maar uitsluitend [Gedaagde sub 2] is gehouden om de vordering van AIG te betalen omdat de auto op het moment van het ongeval in eigendom toebehoorde aan [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 2] de bestuurder van de auto en veroorzaker van het ongeval was. Het Gerecht volgt [Gedaagde sub 1] niet in dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
4.3
Artikel 12 van de LAM luidt als volgt:
1. De houder van een bewijs als bedoeld in artikel 11, eerste lid, waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, is verplicht dit, zodra de verplichting tot verzekering met betrekking tot het motorrijtuig op een ander overgaat, in te leveren bij de verzekeraar door wie het werd uitgereikt.
2. De verzekering eindigt, wanneer de verplichting tot verzekering op een ander overgaat, met dien verstande dat de verplichtingen van de verzekeraar jegens een benadeelde blijven bestaan, zolang het verzekeringsbewijs niet bij de verzekeraar is ingeleverd, als bedoeld in het eerste lid. Deze verplichtingen eindigen echter van rechtswege door het van kracht worden van een nieuwe verzekering die ten aanzien van hetzelfde motorrijtuig het in artikel 3 bedoelde risico dekt.
4.4
Vaststaat dat [Gedaagde sub 1], nadat hij de auto in eigendom aan [Gedaagde sub 2] had overgedragen en ten tijde van het ongeval, zijn verzekeringsbewijs - waarvan de geldigheidsduur nog niet was verstreken - niet heeft ingeleverd bij AIG, terwijl [Gedaagde sub 2] geen nieuwe verzekering ten aanzien van de auto had afgesloten. Op grond van artikel 12 van de LAM was derhalve de verzekering van [Gedaagde sub 1] ten tijde van het ongeval niet geëindigd. Op grond van de verzekering van [Gedaagde sub 1] was AIG verplicht om de derde benadeelde van het ongeval uit te keren. Gelet op het feit dat [Gedaagde sub 1] zijn verplichting niet is nagekomen, met als gevolg dat AIG daardoor was gehouden – op grond van de verzekering van [Gedaagde sub 1] – om het schadebedrag aan de derde benadeelde van het ongeval uit te keren, is [Gedaagde sub 1] toerekenbaar te kort geschoten jegens AIG. Op grond hiervan is [Gedaagde sub 1] schadeplichtig jegens AIG en is AIG gerechtigd het door haar uitgekeerde schadebedrag op [Gedaagde sub 1] te verhalen.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van AIG om [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van Afl. 12.437,65 voor toewijzing in aanmerking komt.
4.6
Dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten ad 15% zijn gemaakt (dus kosten waarvoor de proceskosten niet reeds een vergoeding plegen in te sluiten), is niet voldoende gesteld en gebleken. Dit deel van de vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7
De wettelijke rente zal - als onweersproken - worden toegewezen.
4.8
Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AIG, tot aan deze uitspraak begroot op (Afl. 750,-- + Afl. 203,44 + Afl. 203,44 =) Afl. 1.156,88 aan verschotten en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 4, ad Afl. 1.000,-- per punt).

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit Gerecht:
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat hetgeen de één heeft betaald de ander bevrijdt, om aan AIG te betalen Afl. 12.437,65, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 26 juli 2014 tot aan de algehele voldoening;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat hetgeen de één heeft betaald de ander bevrijdt, in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AIG, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.156,88 aan verschotten en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.