ECLI:NL:OGEAA:2019:375

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AUA201900277 t/m AUA201900279
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van beëindigingsvergoeding in het jaar van ontvangst en toepassing van de spreidingsregeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen de belanghebbende, X, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende was tot november 2012 in dienst bij Y NV en ontving in 2013 een beëindigingsvergoeding na de sluiting van de onderneming. De Inspecteur heeft deze vergoeding in de aanslag inkomstenbelasting 2013 betrokken, wat de belanghebbende betwistte. Hij stelde dat de vergoeding in 2012 vorderbaar en inbaar was geworden en dat de spreidingsregeling van toepassing was, waardoor de belastingheffing over de vergoeding naar eerdere jaren zou moeten worden teruggebracht.

Het Gerecht oordeelde dat de beëindigingsvergoeding pas in 2013 vorderbaar en inbaar was, omdat de arbeidsovereenkomst pas op 17 januari 2013 door de rechter was ontbonden. De spreidingsregeling, die inhoudt dat nabetalingen van loon worden belast alsof ze in voorgaande jaren zijn ontvangen, verandert niets aan het jaar van belastingheffing. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur de beëindigingsvergoeding terecht in de aanslag inkomstenbelasting 2013 had betrokken. Ook het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juni 2019
BBZ nrs. AUA201900277 t/m AUA201900279
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 juli 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 250.704, waarvan Afl. 241.343 belast naar het bijzondere tarief van 15%, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van Afl. 36.201.
1.2
Aan belanghebbende is op 31 juli 2018 een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 65.052.
1.3
Aan belanghebbende is op 31 juli 2018 een aanslag in de premieheffing AZV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 85.000.
1.4
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
1.5
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 november 2018 de aanslagen gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 30 januari 2019 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.7
De Inspecteur heeft op 29 april 2019 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door A. LLM en mr. B., beiden verbonden aan H. Namens de Inspecteur is verschenen drs. C. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was in dienstbetrekking werkzaam bij Y NV (hierna: de NV).
2.2
De NV exploiteerde tot 15 november 2012 Z op Aruba. Vanwege de sluiting van Z is een Sociaal Plan opgesteld, waarin onder meer is voorzien in een beëindigingsvergoeding voor de werknemers ten aanzien van wie de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. De werknemers die hebben ingestemd met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben deze beëindigingsvergoeding ontvangen in 2012.
2.3
Een groep werknemers, waaronder belanghebbende, heeft niet ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De NV heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (burgerlijke rechter) verzocht deze arbeidsovereenkomsten te ontbinden op grond van gewichtige redenen, onder toekenning van een vergoeding conform het Sociaal Plan.
2.4
Het Gerecht heeft bij beschikking van 17 januari 2013, AREJ 3279 van 2012, geoordeeld dat deze arbeidsovereenkomsten met ingang van 17 januari 2013 worden ontbonden, en dat in verband daarmee een beëindigingsvergoeding zal worden toegekend overeenkomstig het Sociaal Plan.
2.5
Naar aanleiding van voornoemde beschikking van het Gerecht heeft de NV begin 2013 alsnog de beëindigingsvergoeding uitbetaald aan voornoemde groep werknemers. Belanghebbende heeft begin 2013 een beëindigingsvergoeding ontvangen van Afl. 241.343.
2.6
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2013 heeft de Inspecteur deze beëindigingsvergoeding in de heffing betrokken naar een bijzonder tarief van 15%, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van Afl. 36.201.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht deze beëindigingsvergoeding in het jaar 2013 tot het inkomen heeft gerekend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de beëindigingsvergoeding in 2012 is genoten. Verder beroept belanghebbende zich op begunstigend beleid van de Belastingdienst, inhoudende dat een in 2013 ontvangen nabetaling van loon aan de jaren 2008 tot en met 2012 wordt toegerekend. Voorts beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2013 tot aanslagen naar een inkomen van Afl. 9.361. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.OVERWEGINGEN

Tijdstip van genieten

4.1
Ingevolge artikel 16b Landsverordening inkomstenbelasting worden inkomsten beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking zijn gesteld, rentedragend zijn geworden, dan wel vorderbaar en inbaar zijn geworden.
4.2
Anders dan belanghebbende meent, is de beëindigingsvergoeding niet vorderbaar en inbaar geworden in 2012. De vorderbaarheid en inbaarheid van de beëindigingsvergoeding was immers afhankelijk van de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd. Deze voorwaarde is pas vervuld bij de beschikking van het Gerecht van 17 januari 2013, zodat in 2012 geen sprake kan zijn geweest van vorderbaarheid en inbaarheid van de beëindigingsvergoeding.
Begunstigend beleid; spreidingsregeling
4.3
Belanghebbende beroept zich op de zogenaamde ‘spreidingsregeling’, een begunstigende beleidsregel van de Belastingdienst die kort gezegd inhoudt dat de belasting over een ontvangen nabetaling van loon wordt berekend alsof dat loon in voorgaande belastingjaren is ontvangen. Volgens belanghebbende kan de beëindigingsvergoeding als een nabetaling worden aangemerkt en wordt deze door toepassing van de spreidingsregeling niet in 2013 in de belastingheffing betrokken, maar in de voorafgaande jaren 2008 tot en met 2012. Dit standpunt baseert belanghebbende op de toelichting bij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2013 waarin het volgende is opgemerkt:
“Spreiding loon
Hebt u in 2013 nabetalingen van loon ontvangen die betrekking hebben op voorgaande belastingjaren? U hebt bijvoorbeeld in 2013 een bonus ontvangen die u behaald hebt in 2012.
Dan kunt u een verzoek indienen om deze nabetaling toe te rekenen aan de belastingjaren waarop ze betrekking hebben. Dit heet spreiding van loon. De belasting op deze nabetalingen wordt dan berekend alsof u het loon in die voorgaande belastingjaren hebt ontvangen.
Voor spreiding van loon gelden de volgende voorwaarden:
- De nabetalingen hebben betrekking op loon uit bestaande of vroegere dienstbetrekking.
- De nabetalingen hebben betrekking op de jaren 2008 t/m 2012.
- De nabetalingen bedragen minstens 15% van uw brutoloon in 2013.”
4.4
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de spreidingsregeling niet meebrengt dat een nabetaling wordt toegerekend aan voorgaande jaren op een zodanige wijze dat dit tot een verhoging van het inkomen en eventuele navordering over de desbetreffende jaren leidt. Met de spreidingsregeling wordt volgens de Inspecteur uitsluitend bewerkstelligd dat in het belastingjaar waarin de nabetaling is genoten, voor de berekening van de verschuldigde belasting wordt gedaan alsof deze nabetaling in voorgaande jaren is ontvangen.
4.5
Vooropgesteld wordt dat bij de uitleg van beleidsregels ervan moet worden uitgegaan, dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dienen te worden opgevat (vgl. HR 10 februari 2017, nr. 15/04877, ECLI:NL:HR:2017:185).
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht dient, mede gelet op de bewoording van voornoemde toelichting bij het aangiftebiljet en de verklaring van de Inspecteur ter zitting, de zogenoemde spreidingsregeling redelijkerwijs zodanig te worden opgevat dat in het belastingjaar waarin de nabetaling van loon is genoten, voor de berekening van de inkomstenbelasting over deze nabetaling wordt gedaan alsof deze in voorgaande jaren is ontvangen, maar dat het jaar van belastingheffing daardoor niet wijzigt. Van een verhoging van het inkomen in voorgaande jaren is dan ook geen sprake. De spreidingsregeling bewerkstelligt dus niet, anders dan belanghebbende meent, dat de beëindigingsvergoeding niet in 2013, maar in voorgaande jaren is genoten.
4.7
Gelet op het vorenstaande kan de spreidingsregeling dus niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg leiden. Het Gerecht kan daarom in het midden laten of de beëindigingsvergoeding als nabetaling in de zin van de spreidingsregeling kan worden aangemerkt.
Gelijkheidsbeginsel
4.8
Verder heeft belanghebbende betoogd dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat hij anders wordt behandeld dan zijn collega’s die de beëindigingsvergoeding reeds in 2012 hebben genoten.
4.9
Nu belanghebbende zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen en voorts dat die gevallen een gunstiger behandeling ten deel is gevallen dan hij zelf heeft ondervonden.
4.1
Het beroep van belanghebbende kan reeds niet slagen omdat geen sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. De collega’s die in 2012 hebben ingestemd met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, hebben de beëindigingsvergoeding al in 2012 ontvangen. Deze gevallen verschillen wezenlijk van de werknemers van wie de arbeidsovereenkomst pas bij rechterlijke beslissing van 17 januari 2013 is beëindigd en nadien de beëindigingsvergoeding hebben ontvangen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit reeds daarop af.
Slotsom
4.11
De Inspecteur heeft terecht de beëindigingsvergoeding tot het inkomen van 2013 gerekend. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing juist zijn vastgesteld.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 26 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300