3.2Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat gezien de voorwaarde van de meldingsplicht van 14 november 2018 verweerder hem heeft toegestaan de beslissing op bezwaar gericht tegen het besluit van 29 maart 2018 af te wachten. Nu verweerder nog geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift, handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel door hem thans een bevel tot uitzetting op te leggen en op grond daarvan in bewaring te stellen.
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoek(st)er na het verlopen van de geldigheidsduur van de haar/zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoek(st)er uit te zetten.
6. Met betrekking op het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel overweegt het gerecht als volgt: In de meldingsplicht van 14 november 2018 is onder meer opgenomen:
“Deze meldingsplicht is aan u gegeven in afwachting van de uitspraak van de Lar en tot dat u het kunnen aantonen, bij een positieve beslissing uw documenten conform de regels voor een aanvraag van een vergunning bij de DIMAS heeft ingediend. Bij een negatieve uitvallen van de voornoemde beslissing dient u terstond, binnen twee dagen voor uw vertrek ten kantore van de afdeling Vreemdelingentoezicht uw reisbiljet te tonen. Doet u dat niet, of vertrekt u niet op voormelde datum dan wordt u alsnog inbewaring gesteld ter fine van onvrijwillige verwijdering”
7. In het bevelschrift tot uitzetting staat bij punt 3 en 4 het volgende:
“3. Dat het bevelschrift In bewaring van de betrokkene op de datum 25 oktober 2018 geschorst werd en betrokkene kreeg op 14 november 2018 een meldingsplicht wekelijks op dinsdag 10.00 uur te melden ten kantore (…). Betrokkene had een meldingsplicht in afwachting van zijn uitspraak van de Lar en indien hij geen positieve beslissing kon aantonen, werd hij verzocht Aruba vrijwillig te verlaten;
4. dat voor betrokkene een bezwaar bij Lar heeft ingediend, maar er is nog geen datum voor de opkomende zaak.”
8. Het gerecht is van oordeel dat verzoeker de voorwaarde van de meldingsplicht zo mocht begrijpen dat hij in afwachting van de beslissing op zijn bezwaar van 23 april 2018 niet zou worden uitgezet. Op het moment van het opleggen van de meldingsplicht was dit bezwaar immers aanhangig bij verweerder. Op grond van hetgeen in het bevelschrift is vermeld onder 3. maakt het gerecht op dat er geen beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Onder die omstandigheden heeft verweerder redelijkerwijs geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om uitzetting te bevelen. Het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het bestreden besluit zal naar verwachting in bezwaar niet in stand blijven.
9. Gezien het voorgaande bestaat er wel grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt toegewezen.