ECLI:NL:OGEAA:2019:373

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901966
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitzettingsbevel op basis van vertrouwensbeginsel en meldingsplicht

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een uitzettingsbevel. Verzoeker, van Dominicaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 5 juni 2019 was opgelegd door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Verzoeker stelde dat hij in afwachting van de beslissing op zijn bezwaar van 23 april 2018 niet zou worden uitgezet, aangezien dit bezwaar nog aanhangig was bij de verweerder. Het gerecht oordeelde dat verzoeker de meldingsplicht zo mocht begrijpen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op zijn bezwaar was genomen. Verweerder had bevestigd dat er nog geen beslissing op het bezwaarschrift was genomen, waardoor het gerecht concludeerde dat verweerder niet redelijkerwijs gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om uitzetting te bevelen. Het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel werd gegrond verklaard, en het gerecht verwachtte dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter schorste daarom het bestreden bevelschrift.

Uitspraak

Uitspraak van 21 juni 2019
Lar nr. AUA201901966

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker ],

van Dominicaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. M. van Wilgen en J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 5 juni 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 12 juni 2019 bezwaar gemaakt.
Op 13 juni 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 juni 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker heeft op 17 maart 2015 een vierde aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. Aan verzoeker is een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met een geldigheidsduur tot 17 maart 2016.
2.2
Verzoeker heeft op 21 november 2016 een vijfde aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. Op 27 maart 2017 is het verzoek afgewezen.
2.3
Verzoeker heeft op 23 januari 2018 een zesde aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. Op 29 maart 2018 is het verzoek afgewezen.
2.4
Verzoeker heeft op 21 april 2018 bezwaar ingediend tegen het besluit van 29 maart 2018.
2.5
Op 25 oktober 2018 is verzoeker in bewaring genomen door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba. Op 1 november 2018 heeft verzoeker bezwaar tegen het bevel tot verwijdering gemaakt. Medio november 2018 werd verzoeker op vrije voeten gesteld. Hij heeft een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
2.6
Verzoeker heeft op 9 november 2018 een zevende aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.7
Op 14 november 2018 is er een meldingsplicht opgelegd.
2.8
Op 26 maart 2019 is de aanvraag van 9 november 2018 afgewezen.
2.9
Op 5 juni 2019 werd verzoeker bij het voldoen aan zijn meldingsplicht in bewaring gesteld.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 18 maart 2016 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat gezien de voorwaarde van de meldingsplicht van 14 november 2018 verweerder hem heeft toegestaan de beslissing op bezwaar gericht tegen het besluit van 29 maart 2018 af te wachten. Nu verweerder nog geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift, handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel door hem thans een bevel tot uitzetting op te leggen en op grond daarvan in bewaring te stellen.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoek(st)er na het verlopen van de geldigheidsduur van de haar/zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoek(st)er uit te zetten.
6. Met betrekking op het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel overweegt het gerecht als volgt: In de meldingsplicht van 14 november 2018 is onder meer opgenomen:
“Deze meldingsplicht is aan u gegeven in afwachting van de uitspraak van de Lar en tot dat u het kunnen aantonen, bij een positieve beslissing uw documenten conform de regels voor een aanvraag van een vergunning bij de DIMAS heeft ingediend. Bij een negatieve uitvallen van de voornoemde beslissing dient u terstond, binnen twee dagen voor uw vertrek ten kantore van de afdeling Vreemdelingentoezicht uw reisbiljet te tonen. Doet u dat niet, of vertrekt u niet op voormelde datum dan wordt u alsnog inbewaring gesteld ter fine van onvrijwillige verwijdering”
7. In het bevelschrift tot uitzetting staat bij punt 3 en 4 het volgende:
“3. Dat het bevelschrift In bewaring van de betrokkene op de datum 25 oktober 2018 geschorst werd en betrokkene kreeg op 14 november 2018 een meldingsplicht wekelijks op dinsdag 10.00 uur te melden ten kantore (…). Betrokkene had een meldingsplicht in afwachting van zijn uitspraak van de Lar en indien hij geen positieve beslissing kon aantonen, werd hij verzocht Aruba vrijwillig te verlaten;
4. dat voor betrokkene een bezwaar bij Lar heeft ingediend, maar er is nog geen datum voor de opkomende zaak.”
8. Het gerecht is van oordeel dat verzoeker de voorwaarde van de meldingsplicht zo mocht begrijpen dat hij in afwachting van de beslissing op zijn bezwaar van 23 april 2018 niet zou worden uitgezet. Op het moment van het opleggen van de meldingsplicht was dit bezwaar immers aanhangig bij verweerder. Op grond van hetgeen in het bevelschrift is vermeld onder 3. maakt het gerecht op dat er geen beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Onder die omstandigheden heeft verweerder redelijkerwijs geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om uitzetting te bevelen. Het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het bestreden besluit zal naar verwachting in bezwaar niet in stand blijven.
9. Gezien het voorgaande bestaat er wel grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt toegewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
schorst de bestreden beschikking.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.