ECLI:NL:OGEAA:2019:372
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker
Op 26 juni 2019 heeft de rechter-commissaris van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 27 mei 2019 de inbewaringstelling bevolen. Op 31 mei 2019 oordeelde de rechter-commissaris dat deze vrijheidsontneming rechtmatig was. De verzoeker heeft op 7 juni 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin hij de rechtmatigheid van zijn inbewaringstelling aanvocht. Dit verzoek werd behandeld op 12 juni 2019, waarbij de verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.H. Lejuez. De minister was vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen.
De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), dat bepaalt dat de betrokkene binnen 72 uur voor de rechter-commissaris moet worden geleid. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het oordeel over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling onaantastbaar is en dat enkel de voortduren van de bewaring ter beoordeling ligt. Hierbij is gekeken naar de betrokken belangen, de duur van de bewaring en de vooruitzichten op uitzetting.
De rechter-commissaris concludeert dat er sinds de eerdere toetsing door de rechter-commissaris nog maar korte tijd is verstreken en dat er geen reden is om te oordelen dat de verweerder onvoldoende aan de uitzetting werkt. Bovendien is het van belang dat de verzoeker verplicht is mee te werken aan zijn uitzetting. Uiteindelijk komt de rechter-commissaris tot de conclusie dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is en wijst het verzoek van de Venezolaanse verzoeker af.