ECLI:NL:OGEAA:2019:371

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901866
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van uitzettingsbevel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoeker op 13 mei 2019 een asielverzoek ingediend, waarna hij op 19 juni 2019 een verzoek indiende om schorsing van een uitzettingsbevel dat door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoeker was op 16 augustus 2018 Aruba binnengekomen als toerist, maar had sindsdien geen geldige verblijfstitel meer. De Minister had op 13 mei 2019 de uitzetting bevolen, omdat de verzoeker illegaal in Aruba verbleef en niet stond ingeschreven in de registers. De verzoeker stelde dat zijn asielverzoek nog in behandeling was en dat uitzetting daarom niet aan de orde was. De voorzieningenrechter oordeelde dat zolang het asielverzoek niet was afgehandeld, de uitzetting niet kon plaatsvinden. Echter, de indiening van het asielverzoek op zich leidde niet tot onrechtmatigheid van het uitzettingsbevel. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. dr. A.J.H. van Suilen op 19 juni 2019, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 19 juni 2019
Lar nr. AUA201901866

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. D.G. Illes,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 13 mei 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 24 mei 2019 bezwaar gemaakt.
Op 24 mei 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 juni 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 16 augustus 2018 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2
Op 13 mei 2019 is verzoeker door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend als kapper aangetroffen bij [ X ].
2.3
Op 14 mei 2019 is verzoeker gehoord bij DIMAS over een door hem ingediend asielverzoek.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 20 augustus 2018 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hij een asielverzoek heeft gedaan en dat uitzetting daarom nu niet aan de orde is. Verder heeft hij inmiddels een garantsteller.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. Niet betwist is dat verzoeker sinds 20 augustus 2018 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6. Verzoeker heeft op 13 mei 2019 een asielverzoek ingediend. Zo lang niet op dit asielverzoek is beslist, kan niet tot uitzetting worden overgegaan. Dit volgt uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest. Indien en zodra het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting alsnog worden uitgevoerd. De indiening van dit asielverzoek leidt op zichzelf dus niet tot onrechtmatigheid van het bevel en vormt daarom geen reden tot schorsing van het bevel.
7. Ook voor het overige bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.