ECLI:NL:OGEAA:2019:370

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901864
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning

Op 26 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een Venezolaanse verzoeker die een vergunning tot tijdelijk verblijf had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 15 januari 2019 was afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De verzoeker heeft op 5 februari 2019 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en op 5 juni 2019 verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 juni 2019 is de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet voldoet aan de criteria van het Toelatingshandboek 2018 van het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (Dimas), specifiek punt 9, omdat hij pas jaren na zijn binnenkomst een aanvraag heeft ingediend. De rechter oordeelt dat de tegenwerping van het uitlandigheidsbeginsel in overeenstemming is met het geldende beleid en dat de verweerder het bestreden besluit kan handhaven. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen grond is voor schorsing van het bestreden bevelschrift en wijst het verzoek af.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juni 2019
Lar nr. AUA201901864

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker ],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.H. Lejuez,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 15 januari 2019 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om een vergunning tot tijdelijk verblijf, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 5 februari 2019 bezwaar gemaakt.
Op 5 juni 2019 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2019, alwaar is verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2. Hoewel de bestreden beschikking niet zonder meer meebrengt dat verzoeker met onmiddellijke uitzetting wordt bedreigd, is het gerecht niettemin van oordeel dat hij in het onderhavige geval een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, erop neerkomende dat hij vooralsnog wordt aangemerkt als hier te lande te zijn toegelaten. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
2.1
Op 13 juni 2014 is verzoeker als toerist aangekomen op Aruba.
2.2
Op 10 september 2018 heeft verzoeker een positief verklaring toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt van Departamento di Progreso Laboral (DPL) gekregen.
2.3
Op 20 september 2018 heeft verzoeker een aanvraag ter verkrijging van een werk- en verblijfsvergunning ingediend.
2.4
Op 15 januari 2019 is de aanvraag ter verkrijging van een werk- en verblijfsvergunning afgewezen. Op 15 januari 2019 heeft verzoeker zich na de afwijzende beschikking weer bij de Guarda Nos Costa gemeld en werd hij direct aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld.
2.5
Op 5 februari 2019 heeft verzoeker een bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking ingediend.
3.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder stelt dat verzoeker zijn eerste aanvraag in het buitenland dient af te wachten.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hij een positief DPL –advies heeft en dat het uitlandigheidsbeginsel hem niet kan worden tegenworpen omdat hij zijn aanvraag al heeft gedaan voordat het beleid op dit punt is veranderd.
Beoordeling
4.1
In het Toelatingshandboek 2018 van Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (Dimas) is in paragraaf B2 bepaald dat een vreemdeling die een eerste aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, de beslissing op zijn aanvraag in het buitenland moet afwachten (uitlandigheidsbeginsel). In B2 worden vervolgens uitzonderingen genoemd, waaronder deze:
“9. Ten behoeve van de vreemdeling die op het moment van zijn binnenkomst op Aruba reeds een positieve arbeidsmarkttoetsing heeft (DPL) en een complete aanvraag heeft ingediend bij de DIMAS en op de datum van de aanvraag op zijn verzoek zich op Aruba bevindt op grond van een geldige toeristisch verblijf.”
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet voldoet aan de criteria van punt 9, nu verzoeker pas jaren na binnenkomst een aanvraag heeft ingediend.
4.3
Het Toelatingshandboek 2018 vermeldt dat de beleidsinstructie dispensatie illegaal verblijf op 1 november 2015 is ingetrokken. De stelling van verzoeker dat ten tijde van zijn aanvraag andere regels golden, is dus onjuist.
4.4
Anders dan verzoeker stelt, heeft verweerder op zijn persconferentie van 12 oktober 2018, blijkens het verslag daarvan, niet gesteld dat voor een situatie als die van verzoeker dispensatie geldt.
4.5
De voorzieningenrechter oordeelt dat de tegenwerping van het uitlandigheidsbeginsel overeenkomstig het geldende beleid is. Verweerder kan, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het bestreden besluit handhaven.
5. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.