ECLI:NL:OGEAA:2019:369

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901670
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van verzoeker van Dominicaanse nationaliteit op basis van niet-geldige verblijfstitel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoeker, van Dominicaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 6 mei 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. Verzoeker had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar deze was verlopen op 22 november 2009. Hij had op 8 maart 2017 een nieuwe aanvraag ingediend, maar deze was nog niet ingewilligd. De voorzieningenrechter overwoog dat het feit dat verzoeker een aanvraag had ingediend, niet betekende dat de minister in redelijkheid geen bevel tot uitzetting had kunnen geven. Verzoeker had niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag zou worden ingewilligd, en zelfs als dat het geval zou zijn, had hij in mei 2019 geen geldige verblijfstitel. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 19 juni 2019
Lar nr. AUA201901670

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker ],

van Dominicaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. C.L. Geerman (DWJZ) en N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 6 mei 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 20 mei 2019 bezwaar gemaakt.
Op 20 mei 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 juni 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Aan verzoeker is een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met een geldigheidsduur tot 22 november 2009.
2.2
Verzoeker heeft op 8 maart 2017 een tweede aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.3
Bij brief van 26 maart 2018 heeft verweerder aan verzoeker verzocht om een nieuwe DPL-verklaring over te leggen waaruit blijkt of er wel of geen bezwaren bestaan met betrekking tot de toetreding van de arbeidsmarkt.
2.4
Op 6 mei 2019 is verzoeker door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen bij een huis in aanbouw gelegen te Seroe Patrishi z/n als constructiehelper.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 21 april 2016 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel
;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hij in afwachting was van een beslissing van DIMAS op zijn verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf van 8 maart 2017 en dat er nu geen grond is voor uitzetting.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het feit dat verzoeker op enig moment een aanvraag heeft ingediend, niet betekent dat verweerder in redelijkheid geen bevel tot uitzetting heeft kunnen geven. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag zal worden ingewilligd. En al zou deze aanvraag voor de jaren 2017 en 2018 worden ingewilligd, dan nog zal dat niet meebrengen dat verzoeker in mei 2019 een geldige verblijfstitel heeft.
7. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.