ECLI:NL:OGEAA:2019:356

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
AUA201800036
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele vordering tot schadevergoeding op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.D.A. Carlo, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.O. Lopez. De vordering betreft een schadevergoeding van Afl. 32.246,-, vermeerderd met rente en kosten die de fiscus op de naheffingsaanslagen bijtelt. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 24 oktober 2018, waarin eiser in de gelegenheid werd gesteld om bewijsstukken over te leggen. Gedaagde heeft een beroep gedaan op verjaring, maar het gerecht heeft geoordeeld dat de verjaring tijdig is gestuit door eiser. Het beroep op rechtsverwerking door gedaagde is verworpen, omdat onvoldoende feiten zijn aangedragen.

Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met documenten en heeft gesteld dat hij de aanslagen nog niet heeft betaald, omdat hij een civiele procedure tegen gedaagde heeft aangespannen. Het gerecht heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet afhankelijk is van de betaling aan de fiscus, aangezien er een opeisbare vordering bestaat. De vordering van eiser is toegewezen, met de bepaling dat de rente en kosten tot aan de betaling door gedaagde worden toegewezen. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 196,65 aan oproepingskosten en Afl. 3.125,- aan gemachtigdensalaris. Het vonnis is uitgesproken op 19 juni 2019 door mr. M. Schoemaker.

Uitspraak

Vonnis van 19 juni 2019
Behorend bij A.R. AUA201800036
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.O. Lopez.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 24 oktober 2018 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Daarna heeft [eiser] een tweetal aktes en [gedaagde] een antwoordakte gediend.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.
1.3
Dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter dan de rechter die het tussenvonnis heeft gewezen, omdat de eerste rechter niet meer werkzaam is bij dit gerecht.

2.De vordering

2.1 [
eiser] heeft in zijn akte die ter rolle van 6 februari 2019 is genomen zijn eis (verder) verminderd en gevorderd dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van Afl. 32.246,-te vermeerderen met de rente en de kosten die de fiscus op de schuld bijtelt, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.De verdere beoordeling

3.1 [
eiser] is in voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte de aan de vordering ten grondslag liggende definitieve belasting- en/of premie-aanslagen en betalingsbewijzen over te leggen.
3.2
Het gerecht heeft in het tussenvonnis van 24 oktober 2018 het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring verworpen. Het gerecht ziet aanleiding om terug te komen op de overwegingen waarop deze beslissing is genomen en wel om de navolgende redenen. De rechtsvordering van [eiser] strekt tot verhaal van schade op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad jegens [gedaagde], welke schade [eiser] stelt te lijden als gevolg van diens eigen aansprakelijkheid voor die schade jegens de fiscus. De verjaringstermijn van een dergelijke rechtsvordering tot verhaal van schade bedraagt vijf jaar en vangt aan op het moment dat de debiteur wordt aangesproken door zijn crediteur [1] , in dit geval op het moment dat [eiser] de naheffingsaanslagen met dagtekening 28 december 2012 van de fiscus had ontvangen. [eiser] heeft de verjaring vervolgens bij brief van 7 september 2017, derhalve binnen de termijn van vijf jaar, gestuit. Nu [gedaagde] de ontvangst van deze brief op 7 september 2017 niet heeft weersproken, dient ervan uitgegaan te worden dat de verjaring tijdig is gestuit, waardoor het beroep op verjaring, zij het op andere gronden, verworpen blijft.
3.3
Het gerecht heeft bij tussenvonnis van 24 oktober 2018 nog niet beslist op het door [gedaagde] gedane beroep op rechtsverwerking. Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen voor een slagend beroep op rechtsverwerking. Het verweer wordt om die reden verworpen.
3.4 [
eiser] heeft aan de hand van de bij aktes van 9 januari 2019 en 6 februari 2019 in het geding gebrachte documenten zijn vordering genoegzaam onderbouwd. Hij heeft verder gesteld dat hij de aanslagen nog niet heeft betaald. De reden daarvan is volgens [eiser] dat hij de fiscus heeft geïnformeerd dat hij een civiele procedure heeft aangespannen tegen [gedaagde] en dat de fiscus nog geen inningsbevoegdheden heeft ingezet. [eiser] stelt wel een onherroepelijke schuld aan de fiscus te hebben. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] volgens het gerecht jegens [gedaagde] slechts aanspraak kan maken op betaling van bedragen die hij daadwerkelijk aan de fiscus heeft betaald wordt verworpen. Immers, doet dit niet af aan het feit dat de fiscus een opeisbare vordering heeft op [eiser] die voor invordering vatbaar is. Dit vormt vermogensschade voor [eiser]. Het enkele feit dat [eiser] de schuld aan de fiscus nog niet heeft betaald, maakt niet dat de vordering jegens [gedaagde] niet opeisbaar is. Voor zover het gerecht daarbij afwijkt van hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 van het tussenvonnis van 24 oktober 2018, ziet het gerecht geen aanleiding om partijen zich eerst nog te laten uitlaten op dit punt, nu er op dit punt nog geen bindende eindbeslissing was genomen en partijen op dit punt al duidelijke standpunten hebben ingenomen.
3.5
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rente en kosten die de fiscus op de naheffingsaanslagen AOV/AWW 2007 en AZV 2007 eventueel bijtelt worden toegewezen tot aan het moment waarop [gedaagde] aan [eiser] heeft betaald. Op dat moment kan [eiser] zijn schuld aan de fiscus immers voldoen en lijdt hij geen schade meer. Voorts zal de wettelijke rente worden afgewezen, omdat [gedaagde] al veroordeeld wordt tot betaling van rente en kosten die de fiscus eventueel op de naheffingsaanslagen bijtelt. Dat [eiser] recht heeft aanvullende schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van de gevorderde geldsom is niet komen vast te staan.
3.6 [
gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden om de proceskosten van [eiser] te betalen, die worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 196,65 aan oproepingskosten en Afl. 3.125,- aan gemachtigdensalaris (2,5 punt bij tarief 5).

4.De beslissing

De rechter in dit gerecht
4.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling tegen bewijs van kwijting aan [eiser] van Afl. 32.246,-, vermeerderd met de rente en kosten die de fiscus eventueel op de naheffingsaanslagen AOV/AWW 2007 en AZV 2007 bijtelt tot aan het moment waarop [gedaagde] aan [eiser] heeft betaald;
4.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 196,65 aan oproepingskosten en Afl. 3.125,- aan gemachtigdensalaris;
4.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 9 juli 2010, ECLI:NLHR:2010:BM:1688