ECLI:NL:OGEAA:2019:355

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
CUR201804232
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van beslag in kort geding met betrekking tot aandelenovereenkomsten en betalingsverplichtingen

In deze zaak, die op 19 februari 2019 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de eisers, de naamloze vennootschap Peters International Investment N.V. en D.N. Ananiev, een verzoek ingediend tot opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagden, waaronder de vennootschap Promsvyaz Capital B.V. en andere Russische partijen, waren gelegd. De eisers stelden dat de beslagen onterecht waren gelegd en dat er geen betalingsverplichtingen meer bestonden, aangezien de koopovereenkomsten met betrekking tot aandelen in de Russische bank Promsvyazabank waren ontbonden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de beslagen noodzakelijk waren om hun vorderingen te waarborgen, aangezien de eisers in het verleden betalingsverplichtingen hadden geschonden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de vorderingen van de gedaagden ondeugdelijk zijn. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de procedure in Rusland niet correct was verlopen en dat de gedaagden niet deugdelijk waren opgeroepen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de gedaagden bij handhaving van de beslagen zwaarder wegen dan de belangen van de eisers bij opheffing van de beslagen. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de eisers tot opheffing van de beslagen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie hebben de gedaagden gevorderd dat de eisers een verklaring zouden afleggen over de vorderingen die door de beslagen zijn getroffen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, met de bepaling dat de eisers binnen vijf werkdagen na het vonnis een verklaring moesten afleggen, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet zouden voldoen. De rechtbank heeft de gedaagden ook in hun proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201804232
Vonnis in kort geding d.d. 19 februari 2019
inzake

1.de naamloze vennootschap PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V.,

gevestigd in Curaçao,

2.2. D.N. ANANIEV,

wonende in Limassol, Cyprus,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PROMSVYAZ CAPITAL B.V.,
gevestigd in Amsterdam, Nederland,
eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
gemachtigden: mr. W. Princée, mr. D.G.J. Heems en mr. I.M. Hendriks,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te Moskou, Russische Federatie,

2.2. [gedaagde sub 2],

wonende te Samara, Russische Federatie,

3.3. [gedaagde sub 3],

wonende te Moskou, Russische Federatie,

4.4. [gedaagde sub 4],

wonende te Moskou, Russische Federatie,

5.5. [gedaagde sub 5],

wonende te Moskou, Russische Federatie,

6.6. [gedaagde sub 6],

wonende te te Moskou, Russische Federatie,

7.7. de vennootschap opgericht naar het recht van CyprusDAYMORE INVESTMENT LIMITED,

gevestigd te (6018) Larnaca (Cyprus),
8. de vennootschap opgericht naar het recht van de Russische FederatieLEVIT OOO,
gevestigd te te Samara, Russische Federatie,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigden: mr. R.B. van Hees.
Eisers in conventie en gedaagden in reconventie zullen hierna zowel in conventie als in reconventie afzonderlijk Peters, Ananiev en PC worden genoemd en gezamenlijk Peters c.s. Gedaagden in conventie en eisers in reconventie zullen hierna in conventie en in reconventie gezamenlijk als de beslagleggers worden aangeduid.

1.Verloop van de procedure

In conventie en in reconventie

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties (1 en 2);
  • de conclusie van eis in reconventie, tevens akte overlegging producties (1 t/m 21) in conventie en in reconventie van de beslagleggers;
  • de nadere producties van Peters c.s. (3 t/m 27);
  • de nadere producties van de beslagleggers (22 t/m 26);
  • de aanvullende akte van Peters c.s.;
  • de wijziging van eis van Peters c.s.;
  • de mondelinge behandeling alwaar gemachtigden voornoemd het woord hebben gevoerd en waar tevens (naast de tolken) voor eisers aanwezig waren mrs. D.G.J. Heems en I.M. Hendriks en via videoverbinding mrs. I. Korshunov, S. Kovalev en K. Stepanischeva en voor gedaagden mrs. E. Chilikov en J. Makarova;
  • de pleitnota van Peters c.s.;
  • de pleitnota van de beslagleggers;
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en in reconventie
2.1.
PC is een houdstervennootschap van ondernemingen met bankactiviteiten. Zij hield tot het voorjaar 2018 aandelen in de Russische bank Promsvyazabank Public Joint-Stock Company (hierna: PSB).
2.2.
Ananiev houdt indirect 100% van de aandelen in PC. Ook houdt hij 100% van de aandelen in Peters. Peters is een financieringsmaatschappij, die zich bezig houdt me het inlenen en doorlenen van gelden binnen de groep en betalingen verzorgt.
2.3.
In 2015 hebben partijen afspraken gemaakt over een aandelentransactie, waarbij de Pervobank – waarvan de beslagleggers aandeelhouders waren – uiteindelijk is opgegaan in PSB. De hoofdlijnen van deze afspraken zijn vastgelegd in een raamovereenkomst van 30 juni 2015, waarna deze zijn uitgewerkt in een drietal overeenkomsten . Het gaat om de volgende overeenkomsten:
individuele ruilovereenkomsten van 6 november 2015 tussen PC en ieder van de beslagleggers, op grond waarvan de beslagleggers de aandelen die zij hielden in Pervobank ruilden tegen in totaal een 5% aandelenbelang van PC in PSB.
individuele koopovereenkomsten van 6 november 2015 tussen Peters en ieder van de beslagleggers, op grond waarvan Peters de door de beslagleggers gehouden aandelen in PSB (het 5% aandelenbelang) kocht. Daarbij is afgesproken dat Peters de koopprijs voor de aandelen in vijf jaarlijkse termijnen zou betalen, waarbij de eerste termijn op 6 december 2017 opeisbaar werd. De tweede, derde, vierde en vijfde termijn zouden respectievelijk op 6 december 2018, 6 december 2019, 6 december 2020 en 6 december 2021 opeisbaar worden en de aandelen zouden aan Peters worden geleverd nadat Peters alle termijnen had voldaan. Daarbij werden de aandelen vanaf het sluiten van de koopovereenkomsten tot de betaling van de gehele koopprijs op een escrow-account geplaatst bij de bewaarinstelling Public Jointstock Company Rosbank (hierna: de bewaarinstelling). Verder is afgesproken dat de overdracht van de aandelen door de beslagleggers aan Peters zou zijn voltooid zodra de aandelen door de bewaarinstelling waren overgedragen aan Peters.
garantieovereenkomsten van 9 november 2015 tussen Ananiev en de afzonderlijke beslagleggers, op grond waarvan Ananiev de correcte nakoming van Peters’ verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomsten garandeerde.
2.4.
Peters heeft ingevolge de koopovereenkomsten (2.3. onder b.) de eerste betalingstermijn op 29 november 2017 aan de beslagleggers voldaan. Dit betreft een bedrag van RUB 447.460.595,14.
2.5.
Nadat PSB in 2017 in liquiditeitsproblemen is gekomen, is PSB op 15 december 2017 door de Centrale Bank van de Russische Federatie onder curatele gesteld. Daarna is PSB begin 2018 genationaliseerd, waardoor de partijen die op dat moment aandeelhouder waren hun aandelen verloren.
2.6.
Bij brief van 13 augustus 2018 (hierna: de Claim Notice) heeft Peters de koopovereenkomsten met terugwerkende kracht ontbonden primair vanwege de omstandigheid dat de beslagleggers de aandelen niet meer zouden kunnen overdragen. In de Claim Notice heeft Peters de beslagleggers voorts gesommeerd tot terugbetaling van de eerste termijn die Peters in november 2017 had voldaan. Nadat een reactie hierop uitbleef, heeft Peters de beslagleggers per e-mail van 27 september 2018 nogmaals verzocht de eerste deeltermijn terug te betalen.
2.7.
De beslagleggers hebben op 25 oktober 2018 een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank in Salekhard (Russische Federatie), waarin zij betaling vorderden van de vier resterende termijnen van de koopprijs voor hun ‘weggeruilde’ aandelen in de Pervobank.
2.8.
Vervolgens hebben de beslagleggers, na daartoe op 31 oktober 2018 verkregen verlof van het Gerecht, op 2 november 2018 conservatoire (derden)beslagen laten leggen ten laste van Peters c.s. ter verzekering van de betaling van de resterende deeltermijnen, in totaal een bedrag van
RUB 2.232.815.518,89, uit hoofde van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomsten.
2.9.
De beslagleggers hebben beslag doen leggen op (i) de aandelen die Ananiev houdt in het kapitaal van Peters, (ii) derdenbeslag ten laste van PC en Ananiev onder Peters en (iii) derdenbeslag ten laste van Peters, PC en Ananiev onder de United Internationaal Bank N.V.
2.10.
Op 13 november 2018 heeft Peters een procedure aanhangig gemaakt bij de Commercial Court in Moskou. Daarin heeft Peters terugbetaling van de eerste betalingstermijn gevorderd. Deze procedure loopt nog.
2.11.
Namens Peters c.s. heeft hun advocaat bij brief van 28 november 2018 aan de advocaat van de beslagleggers de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen toegelicht en de beslagleggers gesommeerd de gelegde belagen binnen twee werkdagen op te heffen. De beslagleggers hebben hieraan geen gevolg gegeven.
2.12.
Op 12 december 2018 hebben Peters c.s. onderhavig kort geding aanhangig gemaakt.
2.13.
De rechtbank in Salekhard heeft bij vonnis van 26 december 2018 de vorderingen van de beslagleggers, ter verzekering waarvan de beslagen zijn gelegd, toegewezen. Peters c.s. hebben tegen dit vonnis beroep ingesteld.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Peters c.s. vorderen na wijziging van eis bij akte van 28 januari 2019 bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
alle door de beslagleggers ten laste van Peters c.s. gelegde beslagen op te heffen, althans de beslagleggers te bevelen alle handelingen te verrichten die nodig zijn om de ten laste van hen gelegde beslagen ongedaan te maken;
de beslagleggers te verbieden nieuwe conservatoire beslagen te leggen ten laste van Peters c.s. die verband houden met de koopovereenkomsten op straffe van een dwangsom van € 10.000.000 per overtreding, of, subsidiair, te bevelen dat de beslagleggers bij enig toekomstig verzoek om verlof voor beslaglegging ten laste van Peters c.s. dit vonnis over leggen op straffe van een dwangsom van € 10.000.000 per overtreding;
de beslagleggers te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald na de datum van dit vonnis.
3.2.
De beslagleggers voeren gemotiveerd verweer. Zij hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van Peters c.s. dan wel afwijzing daarvan, met veroordeling van Peters c.s. in de proceskosten.
In reconventie
3.3.
De beslagleggers vorderen Peters te veroordelen binnen vijf werkdagen na de datum van dit vonnis – onder straffe van een dwangsom van NAf 100.000 - een verklaring als bedoeld in artikel 720 jo 476a lid 1 Rv af te leggen over de vorderingen en zaken die door de onder haar ten laste van Ananiev en PC gelegde derdenbeslagen zijn getroffen, met de bepaling dat die verklaring conform artikel 720 jo. 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv in ieder geval dient te bevatten de in het petitum onder 1 tot en met 6 door de beslagleggers opgesomde gegevens waaronder (onder 6) de verdere gegevens die voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig zijn en (onder 7) afschrift van tot staving van het voorgaande diende bescheiden, één en ander met hoofdelijke veroordeling van Peters c.s. in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald.
3.4.
Peters c.s. voeren verweer. Zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de beslagleggers, met veroordeling van hen in de proceskosten.

4.4. De beoordeling

In conventie
4.1.
Voor wat betreft PC en Ananiev hebben Peters c.s. in de eerste plaats gesteld dat het beslag van rechtswege is komen te vervallen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat PC en Ananiev niet deugdelijk zijn opgeroepen in de procedure bij de rechtbank in Salekhard en zij ook niet zijn verschenen in die procedure. Daardoor is de procedure ingevolge Russisch recht jegens PC en Ananiev niet aangevangen, waardoor – aldus Peters c.s. - niet is voldaan aan de voorwaarde als genoemd in artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), namelijk in dit geval dat de eis in de hoofdzaak reeds moet zijn ingesteld op het tijdstip van het verlof.
4.2.
De beslagleggers hebben gemotiveerd betwist dat PC en Ananiev niet deugdelijk zijn opgeroepen. Zij hebben in dat verband verwezen naar diverse procesrechtelijke artikelen zoals die gelden in Rusland alsmede naar een door hen als productie 1 overgelegde notitie en het als productie 8 overgelegde “Expert Report” van dr. Yegorov d.d. 24 oktober 2018 die beide zien op de procedure bij de rechtbank in Salekhard. Daarnaast hebben zij gesteld dat in het vonnis van de rechtbank in Salekhard is vastgesteld dat alle partijen correct zijn opgeroepen, dat Peters is verschenen en dat tegen alle drie de beslagleggers een vonnis op tegenspraak is gewezen.
4.3.
In het licht van het gemotiveerde verweer van de beslagleggers kan naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet worden vastgesteld dat PC en Ananiev niet deugdelijk zijn opgeroepen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank van Salekhard. Te meer niet nu door Peters c.s. niet is betwist dat in dat vonnis is vastgesteld dat alle partijen correct zijn opgeroepen, dat Peters is verschenen en dat tegen alle drie de beslagleggers een vonnis op tegenspraak is gewezen. Dit betekent dat er in dit kort geding van moet worden uitgegaan dat, anders dan Peters c.s. menen, er wel een bodemzaak tegen PC en Ananiev is ingesteld en er geen sprake is van een verval van rechtswege van het beslag als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv.
4.4.
Peters c.s. hebben daarnaast aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de beslagleggers in strijd met het bepaalde in artikel 18c Rv het Gerecht relevante feiten heeft onthouden in het beslagrekest. Zo stellen zij dat het beslagrekest niet vermeldt, dan wel onvoldoende concreet, dat de aandelen niet aan Peters zijn geleverd, dat de beslagleggers niet langer rechthebbende zijn tot de aandelen en evenmin dat de koopovereenkomsten inmiddels zijn ontbonden. Ook is geen melding gemaakt van de Claim Notice, aldus Peters c.s. Nu de beslagleggers de waarheidsplicht op ernstige wijze hebben geschonden, dienen de gelegde beslagen volgens Peters c.s. ook om die reden te worden opgeheven.
4.5.
Het Gerecht stelt voorop dat de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, ook geldt voor de procedure voor het verkrijgen van beslagverlof. Ter zitting hebben de beslagleggers echter betwist dat van schending van de waarheidsplicht sprake is en zij hebben middels het aanhalen van citaten uit het beslagrekest opgesomd dat de volgens Peters c.s. ontbrekende relevante feiten wel in het beslagrekest staan vermeld. Bij de afweging van dit geschilpunt is van belang dat de perceptie over het geschil tussen partijen verschilt; eisers benadrukken de individuele koopovereenkomsten (r.o. 2.3. onder b.) en de beslagleggers benadrukken de kern van het geheel aan overeenkomsten (zie verder onder r.o. 4.8.). Het Gerecht volgt de redenering van de beslagleggers zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van schending van de waarheidsplicht. Dat de beslagleggers de feiten slechts summier in het beslagrekest hebben gesteld en daaraan hun eigen uitleg hebben gegeven doet daaraan niet af. Op deze grond kan dan ook evenmin tot opheffing van de beslagen worden beslist.
4.6.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de kort geding-procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter zal hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet los geschieden van de vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij die belangenafweging in aanmerking te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.
4.7.
Peters c.s. hebben gesteld dat de vermeende vordering van de beslagleggers tegen Peters c.s. zonder grond is en daarmee summierlijk ondeugdelijk. Daartoe voeren zij aan dat Peters geen betalingsverplichting heeft, gelet op de onmogelijkheid voor de beslagleggers om de aandelen te leveren en het feit dat de koopovereenkomsten zijn ontbonden. Daarnaast stellen Peters c.s. dat de gevorderde termijnen niet opeisbaar zijn en dat ook niet meer zullen worden. Ten slotte voeren Peters c.s. in dit verband aan dat er op grond van de overeenkomsten tussen de beslagleggers en Peters c.s. nooit enige betalingsverplichting van PC jegens de beslagleggers heeft bestaan.
4.8.
De beslagleggers betwisten mede onder verwijzing naar het toewijzend vonnis van de rechtbank in Salekhard dat het door hen ingeroepen recht summierlijk ondeugdelijk is. Zoals ook de rechter in Rusland heeft overwogen stellen de beslagleggers dat de verschillende door partijen gesloten overeenkomsten, gezamenlijk beschouwd, moeten worden uitgelegd als de verkoop van de aandelen in Pervobank door de beslagleggers aan Peters c.s., waarbij PC de partij was die de aandelen daadwerkelijk zou verwerven, Peters de met de aandelenoverdrachten corresponderende betalingsverplichtingen op zich nam en PC (door aandelen in PSB aan de beslagleggers over te dragen) en Ananiev (door afgifte van een persoonlijke garantie) zekerheid verstrekten ter zake van de betalingsverplichtingen van Peters. De beslagleggers zijn door deze gang van zaken hun aandelen in Pervobank kwijtgeraakt, maar hebben daarvoor niet de overeengekomen koopsom ontvangen, aldus de beslagleggers.
4.9.
Het Gerecht overweegt dat gelet op de discussie over de uitleg van de verschillende tussen partijen tot stand gekomen overeenkomsten in het kader van deze kortgedingprocedure niet kan worden geoordeeld dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslagleggers ingeroepen recht. Bovendien kan niet worden genegeerd dat de rechtbank in Salekhard heeft geoordeeld dat de vordering van de beslagleggers gegrond is. Voor zover Peters c.s. hebben gesteld dat de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank in Salekhard zich heeft gekenmerkt door schendingen van Russisch procesrecht en van waarborgen voor een fair trial onder het EVRM, kan deze stelling haar vooralsnog niet baten. In de eerste plaats is dit immers door de beslagleggers gemotiveerd betwist, onder meer door aan te voeren dat Peters voldoende gelegenheid heeft gehad om tijdens die procedure verweer te voeren, waarbij door hen onder meer is gewezen op een proces-verbaal van de zitting van 26 december 2018 bij de rechtbank in Salekhard waaruit volgt dat Peters de vraag van de rechter of hij nog iets wilde toevoegen of aanvoeren ontkennend heeft beantwoord. Daarnaast staan Peters c.s. rechtsmiddelen ter beschikking tegen voormeld vonnis waarbij zij deze procedurele bezwaren aan de orde kunnen stellen. Het is niet aan de rechter in Curaçao om daarover thans in kort geding te oordelen.
4.10.
Voorts hebben Peters c.s. gesteld dat het vonnis van de rechtbank in Salekhard niet voor erkenning in het Koninkrijk der Nederlanden vatbaar is en derhalve nooit ten uitvoer kan worden gelegd.
4.11.
Zoals ook de beslagleggers op dit punt hebben aangevoerd kan niet op voorhand worden geoordeeld of het vonnis van de rechtbank in Salekhard al dan niet in Curaçao zal worden erkend. Die vraag zal aan de orde moeten komen in een exequaturprocedure, nadat er een onherroepelijk vonnis van de Russische rechter beschikbaar is. Ook deze stelling kan daarom niet leiden tot opheffing van het beslag.
4.12.
Nu Peters c.s. voorts niet, althans onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld welk belang zij hebben bij opheffing van het beslag tegenover het evidente belang van de beslagleggers om te waarborgen dat, zo hun vordering onherroepelijk wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, ziet het Gerecht geen aanleiding om thans in kort geding het beslag op te heffen.
4.13.
De conclusie is dat de vordering van Peters c.s. zal worden afgewezen, met veroordeling van hen in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van de beslagleggers tot op heden begroot op NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris.
In reconventie
4.14.
De beslagleggers leggen aan hun vordering ten grondslag dat Peters ondanks meerdere sommaties in strijd met artikel 720 Rv jo. 476a Rv weigert om een verklaring af te leggen over hetgeen door het beslag is getroffen.
4.15.
Peters c.s. voeren net als in conventie aan dat, nu de procedure jegens PC en Ananiev niet is gaan lopen en door de beslagleggers niet is verzocht om een termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak, de beslagen van rechtswege zijn komen te vervallen. Dit betreft volgens Peters c.s. dan ook het beslag onder derden ten laste van PC en Ananiev, waardoor op Peters geen verplichting rust om de betreffende derdenverklaring te verschaffen. Ook hebben Peters c.s. aangevoerd dat de beslagleggers geen belang hebben bij een derdenverklaring, nu het conservatoire beslag nooit zal worden omgezet naar een executoriaal beslag aangezien het niet voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar is.
4.16.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in conventie in rechtsoverweging 4.3. en 4.11. is overwogen gaat het Gerecht aan voormelde verweren van Peters c.s. voorbij.
4.17.
Verder stellen Peters c.s. dat de eis in reconventie te ruim is geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Zij laten weten dat zij daarbij vooral doelen op de door de beslagleggers gevorderde verklaringen als vermeld onder punt 6 en 7 in het petitum. De beslagleggers hebben dit niet betwist. Voor zover de vordering van de beslagleggers hierop ziet, zal deze daarom worden afgewezen. Het overige deel van de vordering wordt toegewezen inclusief de gevorderde dwangsom, zij het dat de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd als in het dictum omschreven.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
wijst de vordering van Peters c.s. af;
5.2.
veroordeelt Peters c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de beslagleggers tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
5.4.
veroordeelt Peters om binnen vijf werkdagen na de datum van dit vonnis een verklaring als bedoeld in artikel 720 jo 476a lid 1 Rv af te leggen over de vorderingen en zaken die door de onder haar ten laste van Ananiev en PC gelegde derdenbeslagen zijn getroffen, met de bepaling dat die verklaring conform artikel 720 jo. 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv in ieder geval dient te bevatten:
een met redenen omklede opgave of Peters al dan niet iets aan Ananiev en/of PC verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of Peters al dan niet iets voor Ananiev en/of PC onder zich heeft;
de aard en het beloop van de door het beslag getroffen vorderingen en, indien van toepassing, de tijdsbepalingen of voorwaarden die daaraan zijn verbonden;
een gespecificeerde opgave van de door het beslag getroffen zaken;
een opgave van eventuele andere, onder Peters ten laste van Ananiev en/of PC liggende beslagen, met vermelding van de deurwaarders die ze hebben gelegd, en de tijdstippen waarop ze zijn gelegd;
en opgave van de aan Peters bekende pandrechten die op door het beslag getroffen goederen rusten, met vermelding van de pandhouders;
5.5.
bepaalt dat Peters voor iedere keer of iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met het onder 5.4. a. tot en met e. bepaalde, aan de beslagleggers een dwangsom verbeurt van NAf 100.000, tot een maximum van NAf 500.000;
5.6.
veroordeelt Peters in de proceskosten, aan de zijde van de beslagleggers tot op heden begroot op NAf 750, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op NAf 250 zonder betekening en NAf 400 in geval van betekening, en indien deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter, en op 19 februari 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
mb