ECLI:NL:OGEAA:2019:354

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901549
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van illegaal verblijvende vreemdeling in Aruba

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 juni 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van een Dominicaanse vrouw die illegaal in Aruba verbleef. De vrouw, die sinds maart 2014 zonder geldige verblijfsvergunning in Aruba was, had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 7 mei 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de staat om de wet- en regelgeving met betrekking tot de toelating van vreemdelingen strikt te handhaven, zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om na vijf jaar illegaal verblijf alsnog een verblijfsvergunning te verkrijgen. De vrouw had geen geldige verblijfstitel en was illegaal aan het werk aangetroffen. Tijdens de zitting op 22 mei 2019 heeft de vrouw aangevoerd dat zij bezig was met een vergunningsaanvraag, maar dit werd niet verder onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting en wees het verzoek af. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 5 juni 2019
Lar nr. AUA201901549

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoekster ],

van Dominicaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 7 mei 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 10 mei 2019 bezwaar gemaakt.
Op 10 mei 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 mei 2019. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden:
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoekster is op 20 september 1985 in de Dominicaanse Republiek geboren en is van Dominicaanse nationaliteit.
2.2
Verzoekster is op 2 februari 2014 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur voor 30 dagen.
2.3
Bij beschikking van 16 mei 2016 is de aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf voor verzoekster om als inwonende dienstbode te mogen werken, afgewezen
2.4
Ten behoeve van verzoekster zijn sindsdien geen aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend.
2.5
Op 7 mei 2019 is verzoekster door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen bij [ CA ] NV als keuken helper.
2.6
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster:
- niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft haar illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoekster stelt zich in haar verzoekschrift op het standpunt dat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 EVRM en proportionaliteitsbeginsel en verzoekt schorsing van het bevel. Een nadere onderbouwing van dit standpunt ontbreekt en is ter zitting ook niet gegeven. Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat bezig is met een vergunningsaanvraag om als inwonende dienstbode werkzaam te kunnen zijn en dat haar toekomstige werkgever eigenaar is van het cateringbedrijf waar zij werd aangetroffen. Zij was daar niet werkzaam, maar hielp bij het maken van snacks. Hier kreeg ze voor betaald.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoekster na het verlopen van de geldigheidsduur van de haar laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier werkend is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor uitzetting voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekster uit te zetten.
6. De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Daartoe wordt als volgt overwogen. Verzoekster verblijft en werkt al vanaf maart 2014 illegaal in Aruba. Het belang van het Land om de wet- en regelgeving met betrekking tot toelating van vreemdelingen strikt te handhaven weegt in dit geval zwaarder dan het belang van verzoekster om na ruim vijf jaar illegaal verblijf alsnog een verblijfsvergunning te regelen.
7. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.