In deze zaak heeft de Voogdijraad een verzoek ingediend om de moeder van het gezag over haar minderjarige kind te ontheffen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 januari 2019 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 maart 2019. Tijdens deze behandeling was de moeder aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader niet verschenen was. De Voogdijraad concludeerde dat de moeder niet in staat was om de nodige zorg en opvoeding te bieden aan de minderjarige, die gediagnosticeerd is met ernstige autisme en andere psychische problemen. De moeder accepteert de diagnose niet en biedt geen hulp aan het kind, wat de zorgen van de Voogdijraad versterkt.
De rechter heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder heeft zich verzet tegen de ontheffing van het gezag, wat volgens artikel 1:268 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba betekent dat de ontheffing niet kan worden uitgesproken, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechter concludeerde dat deze uitzonderingen niet van toepassing waren in deze zaak. De moeder was eerder geschorst uit het gezag, en de minderjarige was voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De rechter oordeelde dat er geen gegronde vrees bestond dat de huidige maatregelen onvoldoende zouden zijn om het kind te beschermen.
Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek van de Voogdijraad om de moeder uit het gezag te ontheffen afgewezen. De beschikking werd gegeven op 4 juni 2019 door rechter mr. M. Soffers, in tegenwoordigheid van de griffier.