ECLI:NL:OGEAA:2019:323

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901288
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van verzoeker zonder geldige verblijfstitel en asielverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 27 mei 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse verzoeker die zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. De verzoeker, die in maart 2019 illegaal Aruba binnenkwam, heeft pas geruime tijd later een asielverzoek ingediend, nadat hij was opgepakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 19 van het Toelatingsbesluit 2009, omdat hij niet bij aankomst om asiel heeft gevraagd. De verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, heeft op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) de bevoegdheid om verzoeker uit te zetten. Het bevel tot uitzetting blijft van kracht, ook al heeft de verzoeker een asielverzoek ingediend, omdat dit slechts een tijdelijke uitzettingsbelemmering inhoudt. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen grond is voor schorsing van het bestreden bevelschrift en wijst het verzoek van de verzoeker af. Tevens wordt opgemerkt dat verzoeker geen belang meer heeft bij een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling, aangezien hij op vrije voeten is gesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 27 mei 2019
Lar nr. AUA201901288

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. Ing. L.A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 26 maart 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Daarbij is aan verzoeker een periode van niet toelating opgelegd van 60 maanden.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 16 april 2019 bezwaar gemaakt.
Op 16 april 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 mei 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is in maart 2019 per boot vanuit Venezuela, op illegale wijze Aruba binnengekomen.
2.2
Op 26 maart 2019 is verzoeker door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen als constructie helper bij een huis in aanbouw in Piedra Plat.
2.3
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Onder punt 11 van het bevelschrift schrijft verweerder:
“dat middels dit bevel de reden in punt 5 en 6 bepaald wordt, conform artikel 15 lid 2 van de LV Toelating en Uitzetting 2019, betrokkene voornoemd uiterlijk binnen 0-0 dagen uit Aruba is uitgezet.”
2.4
Verzoeker is bij bevelschrift van 26 maart 2019 in bewaring gesteld. Verzoeker heeft vervolgens een asielverzoek ingediend. Op 3 mei 2019 is hij met een meldingsplicht (en werkverbod) op vrije voeten gesteld.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker op een illegale wijze Aruba is binnengekomen, dat hij geen geldige verblijfstitel heeft en niet ingeschreven staat in de registers, dat hij werkend is aangetroffen, dat zijn illegaal verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond is om betrokkene nog langer illegaal in Aruba te laten blijven.
3.2
Verzoeker stelt zich - samengevat - op het standpunt dat een asielverzoek heeft ingediend en dat hij op basis van onder andere het Vluchtelingenverdrag recht heeft om een beslissing op het asielverzoek hier te lande af te wachten, dat aan hem ingevolge artikel 19 van het Toelatingsbesluit een verblijfsvergunning moet worden toegekend zonder beperkingen ter zake van het verrichten van arbeid tegen beloning en dat het aannemelijk is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven omdat de vertrektermijn op 0 dagen is gesteld. Deze omissie kan, aldus verzoeker, in een later stadium niet meer worden hersteld. Verzoeker verwijst hierbij naar de uitspraak van het Gerecht van18 februari 2019 nr. AUA201900353.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker sinds zijn binnenkomst (begin maart) zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. Verzoeker heeft niet bij aankomst in Aruba om asiel gevraagd, doch heeft dit geruime tijd later gedaan, nadat hij is opgepakt. Dit betekent dat verzoeker aan artikel 19 van het Toelatingsbesluit 2009 geen verblijfsrecht kan ontlenen. Verweerder is dus op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ltu bevoegd verzoeker uit te zetten.
6. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu, dient verweerder de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder met de onder 2.3 opgenomen passage kennelijk beoogt de vertrektermijn op nul dagen te stellen. De wettekst staat dit toe. Alhoewel de tekst van de vertrektermijn onvoldoende duidelijk is geformuleerd, leidt dit op zichzelf niet tot toewijzing van de voorlopige voorziening nu dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld. Ook heeft verweerder gemotiveerd waarom een vertrektermijn van nul dagen is gehanteerd. In de zaak van 18 februari 2019 waar verzoeker naar verwijst was in het bevelschrift geen vertrektermijn opgenomen.
7. Het bevel tot uitzetting komt door het indienen van een asielverzoek niet te vervallen. Het verbod op refoulement vereist dat de uitzetting niet wordt geëffectueerd voordat op het asielverzoek is beslist, maar dit houdt slechts een tijdelijke uitzettingsbelemmering in. Het bevel tot uitzetting kan worden uitgevoerd indien en zodra het asielverzoek is afgewezen.
8. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Verzoeker heeft op 16 april 2019 ook tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling een bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend. Tegen een bevelschrift tot inbewaringstelling dient aan de rechter-commissaris van dit gerecht een verzoek om opheffing van de bewaring te worden gericht. Nu verzoeker op vrije voeten is gesteld heeft hij daarbij geen belang.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.