ECLI:NL:OGEAA:2019:318

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901022
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot uitzetting van verzoekster van Colombiaanse nationaliteit in het kader van gezinsleven en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een verzoekster van Colombiaanse nationaliteit. Verzoekster was op 8 augustus 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijf dagen, maar verbleef sindsdien illegaal op het eiland. Op 27 maart 2019 werd zij door de politie aangetroffen en daaropvolgend werd een bevel tot uitzetting gegeven door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze beschikking en stelde dat zij recht heeft op gezinsleven met haar minderjarige neefje, dat ook de Colombiaanse nationaliteit heeft.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet de moeder, maar de tante van het minderjarige kind is en dat er geen belemmeringen zijn om het gezinsleven in Colombia uit te oefenen. De rechter concludeerde dat de Minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bevel tot uitzetting te geven. Het verzoek van verzoekster om schorsing van het bevel werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2019
Lar nr. AUA201901022

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoekster],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ) en mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 27 maart 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 29 maart 2019 bezwaar gemaakt.
Op 29 maart 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 april 2019. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Feiten
2.1
Verzoekster is op 8 augustus 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijf dagen.
2.2
Op 27 maart 2019 is verzoekster door het Korps Politie Aruba aangetroffen in een auto bij Rodgers Beach.
2.3
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster:
- sinds 14 augustus 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers.
Bovendien behoeft haar illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoekster stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat zij in de gelegenheid gesteld dient te worden te Aruba haar gezinsleven met de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren op 18 maart 2003, uit te oefenen.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. Niet betwist is dat verzoekster sinds 14 augustus 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoekster uit te zetten.
6.1
Over de vraag of verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.2
Verzoekster beroept zich op het recht op gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoekster stelt de moeder van [minderjarige] te zijn en wenst een gezinsleven te voeren met hem en met de gestelde biologische vader van [de minderjarige].
6.3
Daargelaten de omstandigheid dat volgens de officiële gegevens verzoekster niet de moeder maar de tante van [de minderjarige] is, stelt de voorzieningenrechter vast dat ook [minderjarige] de Colombiaanse nationaliteit heeft en geen Arubaanse verblijfsvergunning heeft. Het is niet gebleken dat er een belemmering is om het familieleven in Colombia uit te oefenen. Verweerder is niet gehouden om toe te staan dat het familieleven in Aruba wordt uitgeoefend.
6.4
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster betoogt dat de bewaring van verzoekster ten onrechte voortduurt. Dit ligt echter niet ter beoordeling voor in deze procedure. Over deze kwestie kan op grond van artikel 16, derde lid, van de Ltu een verzoek worden ingediend bij de rechter-commissaris.
8. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. AJ.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.