ECLI:NL:OGEAA:2019:315

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201900983
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek op grond van onvoldoende gegronde vrees voor vervolging en onmenselijke behandeling

In deze zaak heeft de rechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een Colombiaanse verzoeker. De verzoeker had eerder een asielverzoek ingediend, dat op 25 maart 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De verzoeker stelde te vrezen voor vervolging door de FARC, omdat hij zou behoren tot een bepaalde sociale groep van bewoners van Finca’s die veel geld zouden hebben. De rechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer naar Colombia vervolging zal ondervinden. De verzoeker had geen bewijs geleverd dat zijn vrees voor vervolging gegrond was, en zijn eerdere verblijf in Colombia was zonder incidenten verlopen.

De rechter heeft ook overwogen dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, was er geen bewijs dat de verzoeker een reëel risico liep op een onmenselijke behandeling enkel door zijn aanwezigheid daar. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2019
Lar nr. AUA201900983

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker]

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking, gedateerd 25 maart 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 27 maart 2019 bezwaar gemaakt.
Op 28 maart 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 april 2019. Verzoeker is niet in persoon verschenen, maar hij is wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft verweerder stukken ingediend.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 11 december 2014 Aruba legaal binnengekomen. Na het verlopen van de toegestane verblijfsduur heeft verzoeker tot 11 december 2018 zijn verblijf in Aruba voortgezet. Op die datum is verzoeker uit Aruba verwijderd onder oplegging van een periode van niet-toelating van 60 maanden.
2.2
Op 29 december 2018 is verzoeker Aruba ingereisd en heeft hij bij de grens een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft verzoeker gehoord op 23 maart 2019.
Relaas verzoeker
3. Verzoeker stelt te vrezen voor vervolging door de FARC omdat hij zou worden beschouwd als een persoon die behoort bij een bepaalde sociale groep, een groep van bewoners van Finca’s die veel geld zouden hebben of waarvan gedacht wordt dat ze veel geld hebben.
Bestreden beschikking
4. Verweerder heeft het asielverzoek van verzoeker afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft van de FARC. Het door verzoeker beschreven incident berust slechts op een verklaring van verzoeker zelf. In Colombia kon verzoeker zich vrijelijk bewegen. Volgens zijn eigen verklaring heeft verzoeker tot zijn vertrek ongestoord zijn leven kunnen leiden in zijn stad in Colombia. Hij heeft het land vrijwillig en op legale wijze verlaten, waarbij hij door de nationale autoriteiten niet is verhinderd of opgehouden.
Beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
In geschil is of verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst danwel bij terugkeer een reëel risico loopt in een situatie strijdig met artikel 3 EVRM te komen.
5.3
De voorzieningenrechter is om de volgende redenen van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker persoonlijk te vrezen heeft voor de FARC in Colombia. Verzoeker stelt dat hij in de laatste week van november 2014 een telefoontje heeft gekregen waarin hij afgeperst is, mogelijk afkomstig van de FARC. Verzoeker heeft bij zijn binnenkomst in Aruba kort nadien echter geen bescherming in verband hiermee verzocht. Na zijn verwijdering op 11 december 2018 heeft zich geen vergelijkbaar incident voorgedaan. Verzoeker heeft verklaard dat het mogelijk is dat de FARC in het gebied waar hij verbleef aanwezig was, maar dat hij dit niet zeker wist.
Ten slotte is niet gebleken dat verzoeker geen bescherming van de Colombiaanse overheid kan verkrijgen voor zover hij problemen zou ondervinden met de FARC.
5.4
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.