ECLI:NL:OGEAA:2019:314

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201900932
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek Venezolaanse verzoeker op grond van gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had eerder op 19 november 2018 een asielaanvraag ingediend, welke door de verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, op 15 maart 2019 was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft op 25 maart 2019 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht.

Tijdens de zitting op 17 april 2019 heeft de gemachtigde van de verzoeker betoogd dat de verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in Venezuela, waar hij zijn familie niet wil teruglaten vanwege de humanitaire crisis. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk vervolgd zal worden bij terugkeer naar Venezuela. De verzoeker heeft zelf verklaard geen vrees te hebben voor vervolging en dat hij in Aruba is om zijn familie te onderhouden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij een bepaalde politieke opvatting heeft die hem in conflict heeft gebracht met de overheid. Bovendien is er geen bewijs dat de verzoeker of zijn familie wordt vervolgd om politieke redenen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2019
Lar nr. AUA201900932

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker]

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. R.J. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking, gedateerd 15 maart 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 25 maart 2019 bezwaar gemaakt.
Op 25 maart 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 april 2019. Verzoeker is niet in persoon verschenen, maar hij is wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft verweerder stukken overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 28 mei 2017 Aruba binnengekomen.
2.2
Op 19 november 2018 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft verzoeker gehoord op 19 november 2018.
Relaas verzoeker
3. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij niet terug wil naar Venezuela omdat hij dan zou moeten zien hoe zijn familie door hongersnood zou overlijden. Hij is in Aruba om te werken en zijn familie te onderhouden.
In het verzoekschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker betoogd dat in Venezuela politieke tegenstanders worden gestraft middels onthouding van primaire levensmiddelen en dat dit gekwalificeerd kan worden als politieke vervolging.
Bestreden beschikking
4. Verweerder heeft het asielverzoek van verzoeker afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft. Verzoeker verklaart zelf dat hij geen vrees heeft voor vervolging in zijn land. Hij heeft verder niet het land verlaten wegens problemen als voormalige overheidsfunctionaris want hij was sinds 2014 niet meer in dienst van de overheid.
Beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
In geschil is of verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst danwel bij terugkeer een reëel risico loopt in een situatie strijdig met artikel 3 EVRM te komen.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. Verzoeker heeft desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat hij niet vervolgd wordt, dat hij met niemand problemen heeft en dat hij in Aruba is uit noodzaak.
Verzoeker heeft niet verklaard dat hij een bepaalde politieke opvatting heeft die hem in conflict heeft gebracht met de overheid. Dat hem en zijn familie voedsel wordt onthouden om politieke redenen, is daarom niet aannemelijk.
5.4
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen wegens zijn politieke overtuiging.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting betoogd dat de rechter verweerder dient te bewegen een bijdrage te leveren aan de oplossing van de humanitaire crisis. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in hoe dit pleidooi te verenigen valt met de hier te lande geldende scheiding der machten.
8. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.