ECLI:NL:OGEAA:2019:313
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de verzoekster, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De verzoekster had een geldig toeristisch verblijf van 26 augustus 2018 tot en met 26 oktober 2018, maar heeft geen verlenging aangevraagd. Op 26 oktober 2018 heeft zij samen met haar partner een notariële samenlevingsovereenkomst laten opmaken. Haar partner is op Aruba geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 16 november 2018 heeft de verzoekster een vergunning aangevraagd voor verblijf bij haar partner.
De verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, heeft de aanvraag afgewezen en aangevoerd dat de verzoekster Aruba op tijd had moeten verlaten en een nieuwe aanvraag voor verblijf had moeten indienen. De verzoekster heeft op 13 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en heeft op 15 maart 2019 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht. De zitting vond plaats op 17 april 2019, waarbij de verzoekster niet in persoon verscheen, maar wel vertegenwoordigd was door haar gemachtigde.
De rechter heeft overwogen dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aan het bestuursorgaan toezeggingen zijn gedaan die rechtens te honoreren verwachtingen kunnen opleveren. Ook is niet gebleken van omstandigheden die de afwijzing van de aanvraag door de verweerder onredelijk zouden maken. Gezien deze overwegingen heeft de rechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak werd gedaan op 3 mei 2019, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.