ECLI:NL:OGEAA:2019:308

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901158
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek op grond van artikel 54 Lar met betrekking tot gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek van een Venezolaanse nationaliteit, die asiel had aangevraagd. De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde L.A. Stephens, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn asielverzoek door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, vertegenwoordigd door J. Harewood van DIMAS. De verzoeker had zijn asielaanvraag ingediend op 26 maart 2019, na binnenkomst op Aruba als toerist op 22 november 2018. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging had in zijn land van herkomst. De verzoeker had eerder melding gemaakt van corruptie en had kritiek geuit op de overheid, maar de rechter oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij na terugkeer naar Venezuela een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling zou lopen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke maatregel. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 22 mei 2019
Lar nr. AUA201901158

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker ],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: L.A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking, gedateerd 4 april 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 10 april 2019 bezwaar gemaakt.
Op 10 april 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 mei 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 22 november 2018 Aruba binnengekomen als toerist.
2.2
Op 26 maart 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft verzoeker gehoord op 28 maart 2019.
Relaas verzoeker
3. Verzoeker was werkzaam als directeur van een basisschool. Hij was lid van de socialistische partij. Juli 2017 heeft verzoeker bij de schoolinspectie melding gemaakt van corruptie. Docenten hebben echter het verhaal verdraaid en verzoeker beschuldigd van het verstrekken van voedsel aan ouders van leerlingen. Tegen verzoeker is aangifte gedaan en zijn imago werd in de media beschadigd. Verzoeker heeft gewerkt tot 1 november 2017 en heeft daarna ontslag genomen. In februari 2018 heeft verzoeker zijn kritiek op de overheid op de radio geuit, waarna verzoeker en zijn familie is beledigd en vuilnis voor zijn deur werd gegooid.
Bestreden beschikking
4. Verweerder heeft het asielverzoek van verzoeker afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft. Daartoe heeft verweerder overwogen dat verzoeker een arbeidsconflict had en dat hij als bestuurder van de school beschuldigd werd van corruptie, hetgeen geen vervolging in de zin van het vluchtelingenverdrag is. Evenmin zijn de incidenten met de bevolking niet aan te merken als vervolging door de overheid. Verder is niet gebleken dat verzoeker geprobeerd heeft bescherming van de autoriteiten in te roepen. Verzoeker heeft zich voorts na deze incidenten vrijelijk kunnen bewegen en is legaal het land uitgereisd.
Beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
In geschil is of verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst danwel bij terugkeer een reëel risico loopt in een situatie strijdig met artikel 3 EVRM te komen.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. Verweerder heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat verzoeker zijn baan als schooldirecteur is kwijtgeraakt vanwege een conflict met collega’s, niet gezien kan worden als vervolging door de overheid. Het enkele feit dat de Venezolaanse overheid de werkgever van verzoeker was, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat de politie de tegen verzoeker ingediende aangifte in onderzoek heeft genomen en heeft geoordeeld dat de beschuldigingen ongegrond waren. Evenmin heeft verzoeker aannemelijk gemaakt dat hij naar aanleiding van de radio-uitzending waarin hij kritiek heeft geuit, in de negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan. Verzoeker heeft verklaard dat leden van de gemeenschap hem hebben beledigd en vuilnis bij zijn woning hebben gegooid. Uit verzoekers relaas is echter niet gebleken dat de autoriteiten verantwoordelijk zijn voor deze daden of dat de autoriteiten verzoeker hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Verzoeker heeft nagelaten zich naar de autoriteiten te wenden voor bescherming, hetgeen wel van verzoeker verwacht mag worden. Daarbij komt dat verzoeker na deze incidenten nog geruime tijd zonder problemen in Venezuela heeft verbleven. Verzoeker heeft ongehinderd en op legale wijze het land kunnen verlaten, hetgeen evenmin er op wijst dat verzoeker in de gerichte negatieve aandacht van de Venezolaanse autoriteiten staat.
5.4
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.