ECLI:NL:OGEAA:2019:304

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
AUA201803263
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en rechtsgeldigheid van buitengerechtelijke vernietiging in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.G. Figaroa, om de rechtsgeldigheid van een beëindigingsovereenkomst die op 31 augustus 2017 is gesloten met de Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB), vertegenwoordigd door mr. G.M. Sjiem Fat, te vernietigen. Verzoeker stelt dat hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van dwaling, omdat hij niet op de hoogte was van een aangifte van verduistering die door CMB tegen hem was gedaan. Deze aangifte zou zijn mogelijkheid om een bewijs van goed gedrag te verkrijgen en daarmee een nieuwe baan te vinden, ernstig hebben belemmerd.

De procedure omvatte een zitting op 9 april 2019, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoeker stelt dat hij de beëindigingsovereenkomst niet zou hebben getekend als hij had geweten van de aangifte. CMB betwist dit en stelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat zij op de hoogte had moeten zijn van zijn dwaling. Het Gerecht oordeelt dat verzoeker niet kan bewijzen dat CMB wist of had moeten weten dat hij dwaalde, en dat de aangifte geen belemmering vormt voor het verkrijgen van een bewijs van goed gedrag zolang hij niet strafrechtelijk is veroordeeld.

Uiteindelijk wijst het Gerecht de vorderingen van verzoeker af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.500,--. De beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur en openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.

Uitspraak

Beschikking van 21 mei 2019
Behorend bij E.J. AUA201803263
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN MERCANTILE BANK N.V.,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: CMB,
gemachtigde: de advocaat mr. G.M. Sjiem Fat.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de (nadere) beslissing van dit Gerecht dat de behandeling van de zaak zal plaatsvinden ter zitting van dinsdag 9 april 2019 om 09:30 uur.
1.2 [
verzoeker] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde. De CMB is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. [naam manager en naam jurist] (manager personeelszaken respectievelijk jurist in dienst van CMB). [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift van CMB. CMB heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [verzoeker].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat [verzoeker] de tussen partijen op 31 augustus 2017 tot stand gekomen beëindigingsovereenkomst op 31 augustus 2017 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
b. CMB veroordeelt tot (door)betaling aan [verzoeker] van zijn loon gerekend vanaf 1 september 2017 totdat zijn dienstverband bij CMB rechtsgeldig is geëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. CMB veroordeelt in de proceskosten.
2.2
CMB voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende. Krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [verzoeker] per 1 augustus 2005 in loondienst getreden van CMB in de functie van “
ATM Custodian” tegen een laatstelijk bruto maandsalaris van Afl. 4.413,--. Op 31 augustus 2017 hebben partijen een overeenkomst gesloten krachtens welke het dienstverband van [verzoeker] bij CMB met wederzijds goedvinden is beëindigd (hierna: de beëindigingsovereenkomst). Aanleiding voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst was het vermoeden van CMB dat [verzoeker] een aan CMB toebehorende bedrag ad. Afl. 2.250,-- had verduisterd. Een door CMB verricht onderzoek heeft niet aangetoond dat daarvan sprake was. Reeds voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft CMB bij de politie aangifte gedaan tegen [verzoeker] ter zake van verduistering van voormeld bedrag (de aangifte). Bij schrijven van 27 maart 2018 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] de beëindigingsovereenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk vernietigd.
3.2
In het licht van vorenstaande stelt [verzoeker] dat hij ten tijde van het sluiten door toedoen of nalaten van CMB heeft gedwaald, in die zin dat hij de beëindigingsovereenkomst niet zou zijn aangegaan, althans niet op de huidige voorwaarden, indien hij had geweten dat CMB de voor hem bijzonder nadelig uitpakkende aangifte had gedaan. Omdat de aangifte is gedaan is het voor [verzoeker] niet mogelijk om een bewijs van goed gedrag te bemachtigen, waardoor het voor hem onmogelijk is om elders een passende baan te vinden, aldus telkens [verzoeker]. [verzoeker] stelt in dit licht verder dat CMB nog voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst hem op de hoogte had moeten stellen van de aangifte. Ter zake van deze door CMB gemotiveerd bestreden stellingen wordt het volgende overwogen.
3.3
Het beroep van [verzoeker] op dwaling faalt reeds omdat gesteld noch is gebleken dat CMB wist of behoorde te weten dat [verzoeker] ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst dwaalde zoals door hem gesteld, en dat CMB [verzoeker] daarom uit zijn droom had moeten helpen door hem in te lichten over de omstandigheid dat zij de aangifte had gedaan (zie het eerste lid sub b. van artikel 6:228 BW). Dit klemt temeer omdat het Gerecht [verzoeker] niet volgt in zijn stelling dat hij door de aangifte en een naar aanleiding daarvan mogelijk in te stellen vervolging van zijn persoon thans geen voor het verkrijgen van een andere passende baan vereist bewijs van goed gedrag kan bemachtigen. Zolang [verzoeker] immers niet door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedoelde verduistering brengt de onschuldpresumptie met zich dat de beweerdelijke verduistering niet in de weg kan staan aan de afgifte aan [verzoeker] van een bewijs van goed gedrag.
3.4
Vorenstaande brengt mee dat de door [verzoeker] aan CMB verstuurde verklaring tot buitengerechtelijke vernietiging van de beëindigingsovereenkomst geen effect sorteert en die overeenkomst onaangetast laat.
3.5
De slotsom luidt dat de vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen.
3.6 [
verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CMB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijs af het door [verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten gevallen aan de zijde van CMB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.