ECLI:NL:OGEAA:2019:295

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901349
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van de beslissing op bezwaarschrift inzake vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak heeft verzoekster, een Colombiaanse nationaliteit hebbende en verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tegen de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging, welke afwijzing op 3 februari 2017 was gedaan. Verzoekster heeft op 10 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar heeft geen beroepschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Op 24 april 2019 heeft zij een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, dat op 6 mei 2019 is behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster geen beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift, en dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift inmiddels is verstreken. De rechter concludeert dat indien het verzoek zou worden toegewezen, verzoekster zou bereiken wat zij thans niet meer kan bereiken door het verstrijken van de beroepstermijn. Dit zou in strijd zijn met de systematiek van de Lar. De rechter wijst het verzoek af, maar benadrukt dat de Minister wel verplicht is om te beslissen op het bezwaar van verzoekster. De uitspraak werd gedaan op 20 mei 2019, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 20 mei 2019
Lar nr. AUA201901349

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoekster],

verblijvend in Aruba, van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking, gedateerd 3 februari 2017 (bestreden beschikking), heeft verweerder een aanvraag van verzoekster om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 10 maart 2017 bezwaar gemaakt.
Op 24 april 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 mei 2019. Verzoekster is in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Feiten

1.1
Op 12 oktober 2016 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging.
1.2
Bij bestreden beschikking van 3 februari 2017 is de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag om een verblijfsvergunning van de vader, de hoofdpersoon, is afgewezen.
1.3
Verzoekster heeft daartegen op 10 maart 2017 bezwaar gemaakt.
1.4
Verzoekster heeft op 30 november 2017 een verzoek om naturalisatie ingediend.
1.5
Bij beschikking van 21 februari 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het verzoek om naturalisatie afgewezen omdat verzoekster niet voldoet aan de termijn van aaneengesloten toelating van twee jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek.
Standpunten van partijen
2.1
Verzoekster voert aan dat zij geen beslissing op haar bezwaarschrift van 10 maart 2017 heeft ontvangen. Zij heeft een spoedeisend belang bij deze beslissing omdat zij bezwaar heeft ingesteld tegen de onder 1.5 genoemde beschikking. Zij verzoekt om verweerder op te dragen om binnen vier weken een reële beslissing te nemen op haar bezwaarschrift van 10 maart 2017.
2.2
Verweerder brengt naar voren dat verzoekster geen beroepschrift heeft ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift van 10 maart 2017.
Wettelijke kader
3.1
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Lar, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
3.2
Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt, indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken en gaat deze in op de dag, waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend, nadat de termijn is verstreken.
3.3
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
De beoordeling
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster geen beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 10 maart 2017 ingediend. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar kon verzoekster uiterlijk op 28 juli 2017 tegen het uitblijven van zodanige beslissing beroep instellen. Verzoekster heeft dit echter nagelaten.
4.2
Indien het voorliggende verzoek zou worden toegewezen, zou verzoekster daarmee bereiken, wat zij thans wegens het verstrijken van voormelde beroepstermijn met het instellen van de daartoe geëigende rechtsmiddelen niet meer kan bereiken. Toewijzing van het verzoek zou zich dan ook niet verdragen met de systematiek van de Lar. Dit neemt niet weg dat op verweerder de verplichting blijft rusten om te beslissen op het bezwaar.
4.3
Gelet op het vorenoverwogene wordt het verzoek afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.