ECLI:NL:OGEAA:2019:252

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
AUA201900832
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van uitzettingsbevel in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 mei 2019 uitspraak gedaan op een verzoek van een Venezolaanse asielzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een uitzettingsbevel dat op 13 maart 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was uitgevaardigd. De verzoeker was op 22 november 2018 Aruba binnengekomen als toerist en had op 5 februari 2019 een asielaanvraag ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de indiening van het asielverzoek op zichzelf geen reden is om het uitzettingsbevel te schorsen. De rechter oordeelde dat de verzoeker illegaal in Aruba verbleef, aangezien zijn tijdelijke verblijfsvergunning was verlopen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het uitzettingsbevel afgewezen, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat de uitvoering van het bevel een onevenredig nadeel zou opleveren in verhouding tot het belang van de uitvoering van het bevel. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming voor asielzoekers, maar ook de bevoegdheid van de overheid om uitzettingen te effectueren wanneer de wettelijke voorwaarden daarvoor zijn vervuld.

Uitspraak

Uitspraak van 6 mei 2019
Lar nr. AUA201900832

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: L.A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 13 maart 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen de bestreden beschikking heeft verzoeker op 14 maart 2019 bezwaar gemaakt.
Op 15 maart 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 april 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 22 november 2018 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2
Op 5 februari 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
2.3
Bij bestreden beschikking van 13 maart 2019 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen, waarbij de vertrektermijn is bepaald op 0 dagen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker zonder een geldige verblijfstitel in Aruba verblijft sinds 26 november 2018, en dat zijn illegale verblijf op Aruba niet behoeft te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat hij op 5 februari 2019 een asielaanvraag heeft ingediend, waarop hij nog geen besluit heeft ontvangen, en dat hij op grond van het Vluchtelingenverdrag recht heeft de beslissing alhier af te wachten. Verder heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft nagelaten naar behoren te motiveren waarom de vertrektermijn op 0 dagen is gesteld.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf (als toerist) alhier is aangetroffen, zodat de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering zich voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6. Verweerder heeft in het bevelschrift tot uitzetting overwogen dat verzoeker na het verloop van zijn toeristisch verblijf niet is vertrokken zoals hij verplicht was, dat hij niet ingeschreven staat in de registers, dat hij geen vergunning heeft en evenmin een geldige verblijfstitel om alhier te verblijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd waarom de vertrektermijn op 0 dagen is gesteld.
7. De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verzoeker heeft een asielverzoek ingediend voordat het bevel tot uitzetting is uitgevaardigd. Zolang niet op het asielverzoek is beslist, kan echter niet tot uitzetting worden overgegaan. Dit volgt uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest. Indien en zodra het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting worden uitgevoerd. De indiening van het asielverzoek leidt op zichzelf dus niet tot onrechtmatigheid van het bevel en vormt daarom geen reden tot schorsing van het bevel.
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.