ECLI:NL:OGEAA:2019:243
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in Arubaanse strafzaak wegens onvoldoende bewijs voor medeplegen van moord en vuurwapenbezit
In de Arubaanse strafzaak tegen de verdachte, die op 12 april 2019 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van moord en doodslag, evenals van vuurwapenbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 18 augustus 2018, waarbij de verdachte aanwezig was in een auto van waaruit geschoten werd. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte tot achttien jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld, maar het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.
Tijdens de zitting op 22 maart 2019 werd vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij in de auto zat en op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen, niet voldoende had bijgedragen aan de uitvoering van de strafbare feiten. De verklaringen van medeverdachten gaven aan dat de verdachte niet actief betrokken was bij het besluit om te schieten en dat zijn aanwezigheid in de auto niet volstond om te concluderen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. Het Gerecht concludeerde dat de verdachte niet had bijgedragen aan de uitvoering van het delict en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten.
Daarnaast werd de vordering van de officier van justitie om de verdachte te gevangennemen afgewezen, en het Gerecht verklaarde zich niet in staat om te beslissen over de in beslag genomen voorwerpen, aangezien er geen veroordeling was en de verdachte niet gerechtigd was om deze voorwerpen te bezitten. Het vonnis werd uitgesproken door rechter M. Schoemaker, bijgestaan door griffier L.H. Hoogenbergen, en is openbaar gemaakt op 12 april 2019.