ECLI:NL:OGEAA:2019:240

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AUA201901038
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en erfdienstbaarheid in kort geding tussen buren

In deze zaak, die op 24 april 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren, waarbij eiseres, wonende in Aruba, een verbod vraagt aan gedaagde om een muur te verplaatsen en om schadevergoeding. Eiseres heeft een muur opgetrokken op het perceel van gedaagde, wat heeft geleid tot een conflict over het recht van overpad en erfdienstbaarheid. Eiseres stelt dat zij door bevrijdende verjaring rechten heeft verworven op de strook grond waar de muur stond. Gedaagde heeft de muur inmiddels afgebroken, wat eiseres als onrechtmatig beschouwt, vooral omdat er een bodemprocedure aanhangig is waarin de eigendomsrechten worden betwist. De rechter oordeelt dat gedaagde zich moet onthouden van verdere eigenrichting totdat de bodemprocedure is afgerond. De rechter wijst een verbod toe aan gedaagde om een nieuwe muur op te trekken en kent eiseres een voorschot op schadevergoeding toe. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 24 april 2019
K.G. no. AUA201901038
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding tussen:
[eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
nader te noemen “[eiseres]”,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
en
[gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde,
nader te noemen “[gedaagde]”,
gemachtigde: mr. H.F. Falconi.

1.DE PROCEDURE

1.1 [
eiseres] heeft op 5 april 2019 een verzoekschrift ingediend. Op 12 april 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar partijen bijgestaan door hun raadslieden zijn verschenen. Zijdens [gedaagde] zijn pleitaantekeningen overgelegd.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen zijn buren van elkaar. [eiseres] is eigenaar van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond met het daarop gebouwde woonhuis, plaatselijk bekend als [adres] (nummer [nummer]) en woont daar sinds 1984. Zij huurt tevens een daarachter en daarnaast gelegen perceel domeingrond (nummer [nummer]) van het Land Aruba. [gedaagde] is in 2006 via openbare verkoop op een veiling eigenaar geworden van het recht van erfpacht op twee naastgelegen percelen domeingrond met het daarop gebouwde woonhuis (nummers [nummer] en [nummer]), plaatselijk bekend als [adres], en woont daar sindsdien.
2.2 [
eiseres] heeft in 1984 een muur opgetrokken op het naastgelegen perceel nummer [nummer]. De muur is gelegen op een afstand van 230 cm van de erfgrens. [eiseres] heeft deze muur opgetrokken om aan de zijkant van haar woonhuis met een auto het achtergelegen perceel huurgrond te kunnen bereiken. [eiseres] heeft verder in 2013 een strook betonnen vloer gestort tot aan deze muur om dienst te doen als toegangsweg/pad.
2.3
Bij brief van 18 mei 2018 heeft [gedaagde] [eiseres] gesommeerd om de door [eiseres] opgetrokken muur binnen 30 dagen te (doen) verwijderen. [eiseres] heeft bij brief van 8 juni 2018 gereageerd en aangegeven niet tot verwijdering over te zullen gaan omdat zij rechten kan doen gelden op de strook grond.
2.4 [
eiseres] heeft op 3 december 2018 een bodemprocedure bij dit gerecht aanhangig gemaakt onder nummer AUA201803983 waarin zij onder meer heeft verzocht om [gedaagde] te verbieden haar voornemen tot het verwijderen van de muur uit te voeren. In deze zaak is in juni van dit jaar is een compartie van partijen gepland.
2.5
Op 26 maart 2019 heeft de politie in bijzijn van [gedaagde] aan [eiseres] te kennen gegeven dat de muur verwijderd zou gaan worden. [eiseres] heeft dit diezelfde dag nog de betreffende diensten (de Dienst Openbare Werken, de Directie Infrastructuur en Planning en de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie) aangescheven en deze diensten onder meer in kennis gesteld van de lopende bodemprocedure en verzocht om de voorgenomen verwijdering van de muur te staken en gestaakt te houden in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure.
2.6 [
gedaagde] heeft de muur op (of voor) 4 april 2019 afgebroken.

3.DE VORDERING EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] verzoekt, samengevat, na vermeerdering van eis, het gerecht om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
1. in afwachting van de uitspraak in de lopende bodemprocedure en tot in hoogste instantie zal zijn beslist:
- gedaagde te verbieden om verdere uitvoering te geven aan haar voornemen tot het verplaatsen van de inmiddels afgebroken betonstenen muur, danwel
- gedaagde te verbieden tussen de percelen van partijen een nieuwe erfmuur op te trekken op een andere plek, dan waar de inmiddels afgebroken muur stond, danwel
- gedaagde te verbieden om enige handeling te verrichten, waarmee zij het recht van overpad c.q. erfdienstbaarheid c.q. de toegang naar de huurgrond van [eiseres], gelegen achter haar woning, belemmeren of anderszins bemoeilijken,
2. zulks op straffe van een dwangsom van Afl. 2.500,- althans een door de rechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat [gedaagde] het verzochte verbod overtreedt, met een maximum van Afl. 200.000,- althans een door de rechter in goede justitie te bepalen maximum,
3. gedaagde te veroordelen bij wijze van voorschot een bedrag van Afl. 11.125,- vermeerderd met wettelijke rente te voldoen,
4. dan wel een zodanige andere voorziening dan wel maatregel te treffen die het gerecht ingoede justitie vermeent te behoren,
5. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [
eiseres] heeft haar vordering als volgt onderbouwd. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiseres]. De vorige eigenaar van perceel [nummer] heeft de litigeuze strook grond aan [eiseres] geschonken. In ieder geval heeft zij door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid, te weten een recht van overpad, verworven. Zij heeft de strook grond gedurende 34 jaar te goede trouw in onafgebroken bezit gehad en [gedaagde] heeft deze situatie sinds 2006 gedoogd. [eiseres] wenst met dit kortgeding te voorkomen dat [gedaagde] de door [eiseres] gestorte betonnen vloer verwijdert en een nieuwe muur optrekt op de plek waar zij meent dat de erfgrens ligt omdat het achtergelegen perceel huurgrond anders niet meer voor groot materieel, zoals de vuilophaalwagen, bereikbaar zal zijn en [eiseres] in het gebruik van dit perceel huurgrond wordt beperkt. [eiseres] wenst een tijdelijke scheidingsmuur bestaande van kippengaas of hout op de plaats waar de muur stond op te trekken. Haar terrein ligt nu open waardoor zij last heeft van loslopend gedierte en haar veiligheid is in het gedrang door het wegvallen van de muur doordat het terrein nu voor een ieder toegankelijk is. Zij vordert daarom een voorschot op schadevergoeding.
3.3 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering, kosten rechtens. [gedaagde] heeft kort samengevat het volgende als verweer gevoerd. [gedaagde] heeft op beide terreinen, nummers [nummer] en [nummer], een hypotheek gevestigd, zodat zij, ook indien zij wou willen, geen regeling met [eiseres] kan treffen. Zij wenst een appartement te bouwen op perceel nummer [nummer]. De muur stond daarbij in de weg. [eiseres] heeft haar woning destijds binnen twee meter van de erfgrens gebouwd, hetgeen niet is toegestaan. [gedaagde] heeft zich tot alle bestreffende instanties gewend en die hebben haar te kennen gegeven dat zij de muur kon verwijderen daar er nergens enige vermelding was dat de strook grond aan [eiseres] toebehoort. [gedaagde] heeft herhaaldelijk aan [eiseres] verzocht om de muur te verwijderen, echter zonder resultaat. [gedaagde] heeft nimmer de muur gedoogd. Het is ongeloofwaardig dat de vorige eigenaar de strook grond aan [eiseres] heeft geschonken. [gedaagde] heeft het terrein inclusief de strook grond in erfpacht verkregen en betaalt daarvoor. De woning van [eiseres] ligt aan de openbare weg, waardoor er geen sprake kan zijn van een recht van overpad. [eiseres] was niet te goeder trouw en kan zich niet beroepen op verjarin. De huurgrond is via de achterkant bereikbaar vanaf de openbare weg.
3.4
Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, in het hiernavolgende nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang is in de aard der zaak gelegen.
4.2.
Ruim vierendertig jaar geleden werd de inmiddels afgebroken muur door [eiseres] geplaatst en sindsdien heeft zij het stuk grond tot aan die muur ook gebruikt om het achtergelegen perceel huurgrond met de auto te kunnen bereiken. [gedaagde] is reeds sinds 2006, toen zij na aankoop van haar percelen grond daarnaast kwam wonen, op de hoogte van de situatie. Tegen het in 2013 storten van de betonnen vloer op de in geschil zijnde strook grond door [eiseres] is door [gedaagde] niet kenbaar geprotesteerd. Aan de hand van de overgelegde brief van de heer […], de vorige eigenaar van perceel nummer [nummer], is ook voldoende aannemelijk geworden dat de vorige eigenaar destijds toestemming heeft verleend voor het plaatsen van de muur. [gedaagde] heeft eigenmachtig, zonder tussenkomst van de rechter, de muur inmiddels verwijderd omdat zij meent rechthebbende te zijn op de in geschil zijnde strook grond. Dit terwijl er reeds een bodemprocedure aanhangig is tussen partijen, waarin [eiseres] tevens pretendeert eigenaar te zijn geworden van de strook grond. Het verwijderen van de muur door [gedaagde] is naar het voorshands oordeel van de rechter een ongeoorloofde vorm van eigenrichting die onrechtmatig is jegens [eiseres].
4.3
De belangenafweging in dit kort geding dient in het voordeel van [eiseres] uit te vallen. Het kort geding leent zich niet voor beantwoording van de vraag wie thans als rechthebbende van de litigeuze strook grond heeft te gelden en/of de vraag of [eiseres] middels verjaring een recht van erfdienstbaarheid (recht van overpad) heeft verkregen. Dit zal in de bodemprocedure nader onderzocht dienen te worden. Hangende die bodemprocedure dient [gedaagde] zich te onthouden van het verder plegen van eigenrichting. Het onder het eerste gedachtestreepje gevorderde is niet toewijsbaar omdat verplaatsing van een afgebroken muur feitelijk niet mogelijk is. [eiseres] heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat [gedaagde] in afwachting van een beslissing van de rechter in de bodemprocedure niet overgaat tot het optrekken van een nieuwe muur voor zover dit de doorgang naar het achtergelegen terrein huurgrond belemmert. Het gerecht zal de voorlopige maatregel, zoals gevorderd onder het tweede gedachtestreepje, daarom geven totdat de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist. Bij een langere voorlopige voorziening heeft zij thans onvoldoende belang. Alhoewel [eiseres] heeft gesteld belang te hebben bij een verbod met betrekking tot de afbraak van de gestorte vloer, heeft zij dit niet gevorderd. Het gerecht kan hieromtrent dan ook niet beslissen.
4.4
Tevens is het gerecht van oordeel dat [eiseres] een voldoende gerechtvaardigd belang heeft bij het plaatsen van een tijdelijke erfafscheiding van kippengaas en/of hout. Aangezien [gedaagde] door haar eigenrichting onrechtmatig heeft gehandeld en daarmee schade heeft toegebracht aan [eiseres], dient [gedaagde] de kosten van het plaatsen van die tijdelijke erfafscheiding te dragen. Ter onderbouwing van het voorschotbedrag heeft [eiseres] verwezen naar een door haar in het geding gebracht technisch rapport van taxateur [taxateur] van 2 juli 2018. Echter gaat deze taxateur bij zijn berekening uit van een betonstenen muur en niet van een tijdelijke erfafscheiding. Het gerecht ziet aanleiding om een voorschot van Afl. 2.500,- toe te wijzen. Voor de gevorderde wettelijke rente bestaat onvoldoende spoedeisend belang.
4.5 [
gedaagde] zal tenslotte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verbiedt [gedaagde] om tussen de percelen van partijen een nieuwe erfmuur op te trekken op een andere plek, dan waar de inmiddels afgebroken muur stond, zulks op straffe van een aan [eiseres] te verbeuren dwangsom van Afl. 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] dit verbod overtreedt, tot een maximum van Afl. 50.000,-;
5.2
veroordeelt [gedaagde] om bij wijze van voorschot op schadevergoeding een bedrag van Afl. 2.500,- aan [eiseres] te voldoen;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, welke tot op heden aan de zijde van [eiseres] tot op heden worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierechten, Afl. 233,53 aan betekeningskosten en Afl. 1.500,00 aan gemachtigdensalaris;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 24 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.