ECLI:NL:OGEAA:2019:236

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
AUA201900866
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van een vordering in kort geding betreffende invoerrechten

In deze zaak heeft de eiseres, EZEE BROTHERS N.V., een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba, met als doel om het Land te bevelen om de invoer van inverter airconditioners tegen een belastingtarief van 2% toe te staan. De eiseres had eerder aangifte gedaan voor de invoer van deze goederen, maar de douane wijzigde het belastingtarief naar 22% na controle in het ASYCUDA-systeem. De eiseres stelde dat er geen schriftelijke beslissing van de douane was, waardoor zij geen bezwaar kon maken bij de belastingrechter. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2019, en de uitspraak volgde op 17 april 2019.

De rechter oordeelde dat de burgerlijke rechter in beginsel geen taak heeft in geschillen waarvoor een bestuursrechtelijke rechtsgang is opengesteld. De eiseres had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de wijziging van het belastingtarief binnen een maand na de aangifte, maar had dit niet gedaan. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was dat rechtvaardigde dat de eiseres zich tot de burgerlijke rechter wendde, en dat de bestuursrechtelijke rechtsgang voldoende waarborgen bood.

Uiteindelijk verklaarde de rechter de eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelde haar in de proceskosten, die tot op heden op nihil waren begroot, aangezien de gemachtigde van het Land in dienst was van het Land.

Uitspraak

Vonnis van 17 april 2019
KG no. AUA201900866
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding tussen:
de naamloze vennootschap
EZEE BROTHERS N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon het
LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.P. Janzen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van eiseres met producties, ingediend op 19 maart 2019;
- de pleitnota zijdens gedaagde.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2019, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Zijdens het Land zijn tevens twee medewerkers van de Douane verschenen.
1.2
Uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Eiseres heeft op 7 of 8 maart 2019 via haar agent digitaal aangifte gedaan ter zake de invoer van een aantal inverter airconditioners in het zogeheten ”ASYCUDA” systeem, waarbij een belastingtarief voor de invoerrechten van 2% werd ingevoerd. De douane heeft op 8 maart 2019 na controle in dit systeem het belastingtarief verandert in 22%.
2.2
De agent van eiseres heeft vervolgens contact gehad met de douane.
2.3
De inverter airconditioners zijn in depot geplaatst.

3.DE VORDERING

3.1
Eiseres verzoekt het gerecht om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad het Land te bevelen om eiseres binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis toe te staan de betrokken airconditioners tegen het tarief van 2% te kunnen invoeren, zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2.
Het Land heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat het gerecht eiseres niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, dan wel de vordering zal afwijzen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht stelt voorop dat voor de burgerlijke rechter, ook recht doende in kort geding, in beginsel geen taak is weggelegd in geschillen, waarvoor de wet een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengesteld.
4.2
In casu heeft eiseres een geschil aan de burgerlijke rechter voorgelegd dat verband houdt met de heffing van invoerrechten. Eiseres heeft gesteld dat er geen schriftelijke beslissing van de douane is, zodat er geen besluit bestaat waartegen zij na bezwaar bij de belastingrechter kan opkomen. Om die reden heeft zij zich tot de burgerlijke kort geding rechter gewend.
4.3
Ingevolge artikel 128b lid van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (AB 2000 no. GT 10) kan de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening van invoerrechten of de toepassing van het tarief op door hem ten invoer aangegeven goederen, binnen één maand na de dagtekening van de aangifte door de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur, die daarop beslist. Vervolgens staat beroep open bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. Blijkens de door het Land ingediende uitdraai uit het ASYCUDA systeem is de gecorrigeerde aangifte gedateerd op 8 maart 2019. Eiseres had daartegen bij de Inspecteur een bezwaarschrift kunnen indienen. Naar het voorshands oordeel van het gerecht staat daaraan niet in de weg dat de dagtekening digitaal is geschied.
4.4
Voornoemde bestuursrechtelijke rechtsingang is met voldoende waarborgen omkleed, zodat daarnaast geen plaats is voor (aanvullende) rechtsbescherming door de burgerlijke rechter. In dit verband geldt dat eiseres niet heeft gesteld dat zij een dusdanig spoedeisend belang heeft bij haar vordering, dat van haar niet kon worden gevergd om voornoemde bestuursrechtelijke rechtsingang te volgen. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat er voor eiseres een adequate bestuursrechtelijke rechtsingang heeft opengestaan.
4.5
Bovendien geldt dat ingevolge artikel 123 lid 5 van genoemde landsverordening belanghebbenden binnen een jaar na betaling van de invoerrechten gerechtigd zijn tot terugvordering van hetgeen te veel betaald mocht zijn. Eiseres kan geacht worden het hogere tarief te betalen en vervolgens tot terugvordering overgaan, zo daarvoor toereikende gronden aanwezig zijn. Dit staat in de weg aan het gestelde spoedeisend belang.
4.6
Dit alles leidt tot de slotsom dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering.
4.7
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, gemaakt door het Land, tot op heden begroot op nihil, omdat de gemachtigde van het Land in dienst is van het Land.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2
veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure, gemaakt door het Land, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 17 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.