ECLI:NL:OGEAA:2019:229

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
AUA201702839
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiel rechtelijke procedure over eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden en beëindiging van spaarregeling

In deze civiele procedure, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stonden de RBC Royal Bank (Aruba) N.V. en de Federacion di Trahadornan di Aruba (FTA) tegenover elkaar. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een spaarregeling door RBC, die ook voor haar werknemers gold. De partijen hadden eerder een cao afgesloten, waarin bepalingen waren opgenomen over de spaarregeling en de verplichtingen van de werkgever. RBC beëindigde de spaarregeling voor haar klanten en voerde deze beëindiging ook door voor haar werknemers, wat leidde tot een staking door de werknemers van FTA. FTA stelde dat RBC zich schuldig maakte aan een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, wat in strijd is met de cao. RBC vorderde een verklaring voor recht dat de beëindiging van de spaarregeling rechtmatig was, terwijl FTA in reconventie vernietiging van een bepaling in de voorwaarden van de spaarregeling vorderde, omdat deze kennelijk onredelijk bezwarend zou zijn.

Het Gerecht oordeelde dat RBC de cao-bepalingen niet had nageleefd door de spaarregeling zonder overleg met de Bond te beëindigen. De rechter benadrukte dat de cao een totaalpakket aan afspraken bevat en dat eenzijdige acties niet zijn toegestaan. De vordering van RBC werd afgewezen, en FTA werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in reconventie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 17 april 2019 door rechter J. Sap.

Uitspraak

Vonnis van 17 april 2019
Behorend bij A.R. AUA201702839
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: mr. M.L.J.J.P. Willems,
tegen:
FEDERACION DI TRAHADORNAN DI ARUBA (FTA),
te Aruba,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: FTA,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

2.1
Op 24 mei 2017 zijn partijen een cao overeengekomen met een looptijd van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018.
2.2
In deze cao is in art. 28 opgenomen:
Spaarregeling
1. Bepalingen zijn vastgesteld in het reglement in bijlage VII, art. 6 lid 2 van deze cao.
In artikel 29 lid 8 van de cao is bepaald:
8. Voor werknemers geldt een spaarregeling welke ½% hoger ligt dan het percentage geldende voor houders van een normale spaarrekeningen, welk laatste percentage momenteel 3.5 p.a. bedraagt.
Bijlage VII luidt:
Reglement voor de deelnemers aan de spaarregeling overeenkomstig artikel 29:
1. Alle werknemers kunnen een RBC Royal Bank (Aruba) N.V. Spaarplan afsluiten conform de standaard voorwaarden zoals die gelden voor kliënten. De enige voorwaarde die afwijkt voor de werknemers is het rente-percentage. Voor:
3
3 jaar: 8,5%;
5
5 jaar: 10%
10
10 jaar: 12%.
Artikel 7 - Algemeen
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de Direktie van de Bank in overleg met de Bond.
Art. 6 van de cao luidt:
Wederzijdse verplichtingen
2. Werkgever en de Bond verplichten zich over en weer, dat zij tijdens de duur van deze overeenkomst generlei actie zullen voeren, welke ten doel heeft tussentijdse wijziging te brengen in de bij deze overeenkomst geregelde arbeidsvoorwaarden.
In de voorwaarden van het RBC Insured Savings Plan (hierna: de voorwaarden) is onder meer opgenomen:
General conditions
14. The Bank reserves the right to refuse to open an RBC Insured Savings Plan or to cancel and close an existing insured savings plan with immediate effect and make the balance available to the account holder, at any time and without giving reasons. No interest will be paid on this balance. Specifically, though not exclusively, the bank will use his right to close an account if, in its opinion, the account is not being used in agreement with its nature as a savings account.
….
In art. 32 van de cao is een geschillenregeling opgenomen, die voorziet in een verplichting tot het streven naar een minnelijke regeling over de “uitleg, toepassing en inachtneming van deze cao” (lid 1) en bij gebreke daarvan tot het voorleggen van het geschil aan een geschillencommissie ter verkrijging van een bindend advies (lid 2 t/m 5).
2.3
Op 1 augustus 2017 heeft RBC het Spaarplan zoals dat geldt voor haar klanten beëindigd. Met ingang van 1 oktober 2017 is deze beëindiging ook geëffectueerd voor de werknemers van RBC.
2.4
Deze beslissing heeft geleid tot een staking van de bij FTA aangesloten werknemers van RBC, waarna partijen ten overstaan van de landsbemiddelaar een akkoord hebben gesloten, onder meer inhoudend dat de staking wordt beëindigd en dat het geschil zal worden voorgelegd aan het Gerecht.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

3.1
RBC vordert (samengevat) een verklaring voor recht dat zij terecht de spaarregeling (Spaarplan) heeft beëindigd, met veroordeling van FTA in de kosten van de procedure.
3.2
RBC legt aan haar vordering ten grondslag dat een bedrijfseconomisch motief haar ertoe heeft geleid om met het spaarplan te stoppen voor haar klanten. Dat had tot gevolg dat dit ook voor de eigen werknemers zou eindigen, nu voor hen dezelfde voorwaarden gelden als voor de klanten, maar slechts een afwijking heeft plaatsgevonden ten aanzien van het rentepercentage.
3.3
FTA voert hiertegen gemotiveerd verweer. Zij meent, onder meer dat RBC zich schuldig maakt aan een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, hetgeen verboden is.
3.4
In reconventie stelt zij dat art. 14 van de voorwaarde van het Spaarplan, op grond waarvan RBC de regeling voor haar klanten en daarmee ook voor de werknemers van FTA heeft beëindigd, op de grijze lijst voorkomt van art. 6:237 onder d BW. Zij vordert vernietiging van art. 14 van de voorwaarden omdat deze kennelijk onredelijke bezwarend is.
3.5
RBC heeft in reconventie verweer gevoerd.
3.6
Het gerecht zal op de standpunten van partijen, hierna waar nodig nader ingaan.

4.DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

4.1
Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst c.q. regeling met de Landsbemiddelaar afgesproken, dat zij het geschil dat hen verdeeld houdt zullen voorleggen aan het Gerecht. Hiermee zijn zij (kennelijk bewust) afgeweken van de geschillenregeling zoals opgenomen in art. 32 van de cao. Nu het hier gaat om een forumkeuze die gemaakt is na het ontstaan van het geschil, zal het Gerecht zich bevoegd achten om van het geschil kennis te nemen - temeer nu partijen ook geen beroep hebben gedaan op de onbevoegdheid van het Gerecht.
4.2
De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of het RBC vrijstond om de spaarregeling (Spaarplan), zoals opgenomen in art. 28 en 29 lid lid 6 van de cao voor de werknemers te beëindigen, gegeven de omstandigheid dat zij dit ook deed voor haar “reguliere” klanten. Het komt dan in de eerste plaats aan op een uitleg van de cao-bepalingen, inclusief de bijlage, zoals weergegeven onder 2.2 van dit vonnis. Maatstaf voor deze uitleg is de volgende.
Voor de uitleg van de bepalingen van een cao zijn de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis (HR 17 september 1993, NJ 1994/173, JAR 1993/234 (Gerritse/Has)). Het gaat erom, dat niet bepalend zijn de bedoelingen van partijen bij de cao voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003/110, JAR 2002/153 (De Heel/Huijsman)). Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (HR 28 juni 2002, NJ 2003/111, JAR 2002/168 (Buijsman/Akersloot)). De hiervoor […] weergegeven rechtspraak heeft als gemeenschappelijke grondslag dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ten behoeve van de werkbaarheid voor de praktijk en van de toetsbaarheid van het rechterlijk oordeel in cassatie, heeft de Hoge Raad een uitwerking van die vage norm gegeven voor de boven aangegeven, in het maatschappelijk verkeer vaak voorkomende, typen van gevallen. In deze typologie heeft de CAO-norm betrekking op geschriften en verhoudingen waarvan de aard meebrengt dat bij die uitleg in beginsel objectieve maatstaven centraal dienen te staan. Opmerking verdient ten slotte dat zowel aan de CAO-norm als aan de Haviltexnorm de gedachte ten grondslag ligt dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004, NJ 2005/493, JAR 2004/83 (Pensioenfonds DSM Chemie/Fox)).
Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat de redactie van de relevante bepalingen (de artt. 28, 29 en bijlage VII) niet consistent, noch eenduidig is. Zo wijst art. 28 niet alleen naar bijlage VII, maar ook naar art. 6 lid 2 van de cao, waarin partijen een inspanningsverplichting hebben om (kort gezegd) de arbeidsrust te bewaren. In art. 29 lijkt het enige dat de werknemers in het Spaarplan wordt toebedeeld een hoger rentepercentage te zijn, maar in Bijlage VII is ook opgenomen een regeling dat de Directie in overleg met de Bond beslist in gevallen waarin het reglement niet voorziet. Dat lijkt aan te sluiten bij het eerder genoemde art. 6 van de cao. Maar het kan ook zijn dat de overlegverplichting ziet op Bijlage VII zelf, dat immers ook een reglement wordt genoemd (maar slechts twee bepalingen bevat - zoals onder 2.2 weergegeven, zodat “artikel 7” qua telling geen betekenis lijkt te hebben). Het Gerecht zal dan ook de regeling voornamelijk moeten beoordelen naar de wijze van verwoording en de verbanden die door de opstellers zijn aangebracht. Hierbij speelt ook een rol dat een cao, uit de aard der zaak, een totaal pakket aan afspraken bevat en vaak het resultaat is van langdurige onderhandelingen.
4.4
Van belang is dat zowel in de artt. 28 jo. 6 lid 2 cao als in Bijlage VII verwezen wordt naar het handhaven van het huidige arbeidsvoorwaardenpakket, dan wel de verplichting behelst om met elkaar overleg te voeren, indien sprake is van een onvoorziene, niet geregelde omstandigheid (art. 7 in Bijlage VII). Met name de verwijzing naar art. 6 lid 2 legt gewicht in de schaal. Partijen en ook de niet bij de onderhandelingen betrokken werknemers, moeten erop kunnen vertrouwen dat eenzijdige acties geen inbreuk maken op het arbeidsvoorwaardenpakket. De vraag is of dit nog versterkt wordt door art. 7 van Bijlage VII, waarover het Gerecht het volgende overweegt.
4.5
In de voorwaarden is een eenzijdige beëindigingsregeling opgenomen in art. 14, opgenomen in dit vonnis onder 2.2. De tekst van dat artikel lijkt, zeker in de context waarin het is geplaatst, te duiden op een beslissing van de bank ten aanzien van een bepaald account. In deze bepaling kan niet zonder meer worden gelezen dat de bank de bevoegdheid heeft om alle spaarplannen en bloc op te zeggen, waarbij de bestaande regelingen niet worden geëerbiedigd en dat dit ook zou gelden ten aanzien van de Spaarplannen van de werknemers die onder de cao vallen. Werknemers die gebruik maken van het Spaarplan mochten, gezien de verwijzing naar art. 6 lid 2 cao en gezien de toevoeging van art. 7 in het reglement er in beginsel op vertrouwen dat het gebruik van het Spaarplan, hangende de looptijd van de cao, niet zomaar zou worden aangetast, maar dat daarvoor (tenminste) overleg met de Bond aan vooraf zou gaan. Het geheel vervallen van het Spaarplan kan in deze zin zeker worden gezien als een wijziging van de “bij deze overeenkomst geregelde arbeidsvoorwaarden” zoals bedoeld in art. 6 lid 2 cao als ook van een onvoorziene omstandigheid in de zin van art. 7 van Bijlage VII. Hierbij is het niet zozeer van belang of in de voorwaarden evident sprake is van een niet geregeld geval (daarover is mogelijk nog verschil van inzicht denkbaar), maar dat door het opnemen van art. 7 in Bijlage VII van de cao in verband met het bepaalde in art. 6 lid 2 cao voor de werknemers de betekenis eigenlijk geen andere kon zijn, dan dat zonder overleg tussen partijen het Spaarplan niet zou worden aangetast. Vaststaat dat dit overleg niet heeft plaatsgevonden.
4.6
Bij deze stand van zaken kan de door RBC voorgestane uitleg van de cao-bepaling niet worden gevolgd. Die komt er immers in essentie op neer dat aan de werknemers alleen een hoger rentepercentage is toegezegd, maar dat zij verder geheel onder het regime van de voorwaarden zouden vallen. In deze uitleg ontbreekt dan een duiding van de verwijzingen naar art. 6 lid 2 cao en een uitleg van art. 7 in Bijlage VII - waaraan dus wel degelijk betekenis moet worden toegekend. Door de Spaarplannen van de werknemers, in navolging van de opzegging voor de reguliere klanten, en bloc op te zeggen, heeft RBC de ook op haar rustende verplichtingen in deze cao-bepalingen niet nageleefd. Reeds om deze reden dient de door haar gevraagde verklaring voor recht te worden geweigerd.
4.7
In reconventie heeft FTA gevorderd om te oordelen dat art. 14 van de voorwaarden kennelijke onredelijk bezwarend is en die bepaling te vernietigen. Deze vordering is niet toewijsbaar, nu deze op grond van de artt. 6:240 en 6:241 BW moet worden ingediend bij het Hof, waarbij het Gerecht er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat FTA valt onder een organisatie zoals bedoeld in art. 6:240 BW. FTA zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
4.8
De slotsom luidt dat de vorderingen zowel in conventie als in reconventie stranden. Gezien deze uitkomst ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie:
wijst de vordering af;
in reconventie:
verklaart FTA niet ontvankelijk in haar vordering;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 17 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.