ECLI:NL:OGEAA:2019:217
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker
In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 29 maart 2019 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker. De inbewaringstelling was op 22 februari 2019 door de rechter-commissaris als rechtmatig beoordeeld. Vijf dagen later, op 27 februari 2019, heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend om de bewaring op te heffen, wat ter zitting op 27 maart 2019 is behandeld. De verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.F.M. Zara, terwijl de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen.
De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de verzoeker en de minister. De verzoeker stelde dat er geen zicht op uitzetting was door de sluiting van de Venezolaanse grenzen. De minister gaf echter aan dat er wekelijks pogingen worden gedaan om vluchten naar Venezuela te organiseren, waarbij ook ruimte is voor in bewaring gestelde personen. De rechter-commissaris concludeerde dat er, ondanks de huidige situatie, voldoende inspanningen worden geleverd voor de uitzetting van de verzoeker.
Daarnaast heeft de verzoeker gepleit voor een lichter middel dan inbewaringstelling, zoals een meldplicht of elektronisch toezicht, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de verzoeker in bewaring te houden, gezien het risico dat hij zich aan toezicht zou onttrekken. De rechter-commissaris heeft ook de tijdigheid van de beoordeling van het verzoek in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM was, omdat de verzoeker tijdig was gehoord en de beoordeling niet onredelijk laat was.
Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris het verzoek van de Venezolaanse verzoeker afgewezen, waarmee de inbewaringstelling rechtmatig werd geacht.