ECLI:NL:OGEAA:2019:217

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
55263/00
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 29 maart 2019 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker. De inbewaringstelling was op 22 februari 2019 door de rechter-commissaris als rechtmatig beoordeeld. Vijf dagen later, op 27 februari 2019, heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend om de bewaring op te heffen, wat ter zitting op 27 maart 2019 is behandeld. De verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.F.M. Zara, terwijl de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de verzoeker en de minister. De verzoeker stelde dat er geen zicht op uitzetting was door de sluiting van de Venezolaanse grenzen. De minister gaf echter aan dat er wekelijks pogingen worden gedaan om vluchten naar Venezuela te organiseren, waarbij ook ruimte is voor in bewaring gestelde personen. De rechter-commissaris concludeerde dat er, ondanks de huidige situatie, voldoende inspanningen worden geleverd voor de uitzetting van de verzoeker.

Daarnaast heeft de verzoeker gepleit voor een lichter middel dan inbewaringstelling, zoals een meldplicht of elektronisch toezicht, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de verzoeker in bewaring te houden, gezien het risico dat hij zich aan toezicht zou onttrekken. De rechter-commissaris heeft ook de tijdigheid van de beoordeling van het verzoek in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM was, omdat de verzoeker tijdig was gehoord en de beoordeling niet onredelijk laat was.

Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris het verzoek van de Venezolaanse verzoeker afgewezen, waarmee de inbewaringstelling rechtmatig werd geacht.

Uitspraak

Uitspraak van 29 maart 2019

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
in de zaak van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. J.F.M. Zara

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 21 februari 2019, heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
Op 22 februari 2019 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 27 februari 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 maart 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. Jansen.
Uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

1. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de betrokkene en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
2.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is gezien de sluiting van de grenzen door de Venezolaanse overheid.
2.2
Van de zijde van de minister is ter zitting toegelicht dat getracht wordt elke week een vlucht naar Venezuela te organiseren waarbij ook plek is voor meerdere personen die in bewaring zijn gesteld. Diegenen die meewerken aan uitzetting, kunnen mee met deze vluchten. Wel is er een achterstand ontstaan bij het uitzetten van Venezolaanse burgers.
2.3
Naar het oordeel van de rechter-commissaris is er, gezien de toelichting namens de minister, zicht op uitzetting en spant de minister zich voldoende in om de uitzetting te bewerkstelligen. Dat de uitzetting momenteel feitelijk langer op zich laat wachten en dat, zoals verzoeker ter zitting heeft aangevoerd, er onzekerheid is doordat de uitzetting mogelijk plaatsvindt naar andere vliegvelden dan de gebruikelijke, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
3.1
Verzoeker heeft bepleit dat aan hem een lichter middel dan inbewaringstelling wordt opgelegd in de vorm van een meldplicht dan wel elektronisch toezicht. Hij kan verblijven bij een kennis die legaal verblijf en voldoende inkomsten heeft.
3.2
De rechter-commissaris overweegt dat verzoeker van 25 november 2015 tot de inbewaringstelling zonder geldige verblijfstitel in Aruba heeft verbleven. De minister heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten om, gezien het gevaar dat verzoeker zich aan toezicht zal onttrekken, niet over te gaan tot het opleggen van een lichter middel.
4.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker gesteld dat het verzoek niet tijdig door het gerecht is beoordeeld.
4.2
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
4.3
De rechter-commissaris overweegt dat uit artikel 5, vierde lid, van het EVRM in de eerste plaats het recht op onmiddellijke toegang tot de rechter volgt. De wetgever heeft dit recht gewaarborgd met het bepaalde in artikel 16, derde lid, van de LTU inhoudende de voorgeschreven voorgeleiding van de vreemdeling voor de rechter-commissaris binnen 72 uur en de mogelijkheid voor vreemdeling op elk moment de rechter-commissaris te verzoeken het bevel tot inbewaringstelling op te heffen. In de LTU is niet bepaald binnen welke termijn de rechter-commissaris op het verzoek van de vreemdeling dient te beslissen.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, zie bijvoorbeeld het arrest Kadem vs. Malta van 9 januari 2003, 55263/00, r.o. 43, moet aan de hand van specifieke omstandigheden van het individuele geval beoordeeld worden of artikel 5, vierde lid, van het EVRM geschonden is. De rechter-commissaris overweegt dat de inbewaringstelling van verzoeker reeds op 22 februari 2019 door de rechter-commissaris als rechtmatig is beoordeeld. Verzoeker heeft zeer kort daarna, te weten vijf dagen later, verzocht om opheffing van de bewaring. Verzoeker is ter zitting van 27 maart 2019 over zijn verzoek gehoord. Op dit verzoek wordt bij uitspraak van heden beslist. Gelet op deze feiten en omstandigheden is, naar het oordeel van de rechter-commissaris, deze beoordeling niet dermate laat dat artikel 5, vierde lid, van het EVRM is geschonden.
5. Gezien het voorgaande en bij afweging van alle betrokken belangen komt de rechter-commissaris tot het oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Soffers, rechter-commissaris, op 29 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.