ECLI:NL:OGEAA:2019:215

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
AUA201900836
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift uitzetting en verzoek tot schorsing in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 april 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de uitzetting van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker, die op 2 juli 2017 Aruba binnenkwam als toerist met een verblijfsduur van drie dagen, had op 1 februari 2019 een asielverzoek ingediend. Echter, op 12 februari 2019 werd hij door de afdeling Vreemdelingentoezicht aangetroffen als illegaal werkende machinist. De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had daarop een bevelschrift tot uitzetting uitgevaardigd, waartegen de verzoeker bezwaar maakte en een verzoek tot schorsing indiende op 15 maart 2019.

Tijdens de zitting op 25 maart 2019 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker sinds 6 juli 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft en dat de Minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoeker niet om asiel had gevraagd bij aankomst en dat hij geen verblijfsrecht kon ontlenen aan het Toelatingsbesluit 2009. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van het bevelschrift, ondanks dat de vertrektermijn in het bevelschrift onvoldoende duidelijk was geformuleerd.

De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing af, met de overweging dat het gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld. De beslissing werd uitgesproken door mr. M. Soffers, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 8 april 2019
Lar nr. AUA201900836

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 12 februari 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 12 maart 2019 bezwaar gemaakt.
Op 15 maart 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 maart 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 2 juli 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2
Op 1 februari 2019 heeft verzoeker een asielverzoek ingediend.
2.3
Op 12 februari 2019 is verzoeker door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen als “machinist” vlak voor het perceel [adres gegevens].
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Onder punt 13 van het bevelschrift schrijft verweerder:
“dat middels dit bevel de redenen in punt 2 en 3 bepaald wordt, conform artikel 15 lid 2 van de LV Toelating en Uitzetting 2019, betrokkene voornoemd uiterlijk binnen 0-0 dagen uit Aruba is uitgezet.”
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 6 juli 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat verweerder hem geen correcte vertrektermijn heeft gegund en dat hij niet is gehoord voordat zijn uitzetting is bevolen.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker sinds 6 juli 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. Verzoeker heeft niet bij aankomst in Aruba om asiel gevraagd. Dit betekent dat verzoeker aan artikel 19 van het Toelatingsbesluit 2009 geen verblijfsrecht kan ontlenen. Verweerder is dus op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd verzoeker uit te zetten.
5.2
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu, dient verweerder de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder met de onder 2.4 opgenomen passage kennelijk beoogt de vertrektermijn op nul dagen te stellen. De wettekst staat dit toe. Alhoewel de tekst van de vertrektermijn onvoldoende duidelijk is geformuleerd, leidt dit op zichzelf niet tot toewijzing van de voorlopige voorziening nu dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld. Dat in het bevelschrift tot inbewaringstelling een andere vertrektermijn is vermeld, is niet relevant voor de beoordeling van dit verzoek.
5.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat verzoeker is gehoord voorafgaande aan de bestreden beschikking. De voorzieningenrechter heeft geen reden aan deze mededeling te twijfelen. Wel overweegt de voorzieningenrechter dat schriftelijk dient te worden vastgelegd dat de vreemdeling voorafgaande aan het opleggen van een bevel tot uitzetting is gehoord. Dat dit niet is gebeurd, noopt echter niet tot toewijzing van de voorlopige voorzieningen omdat dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.
6. Verzoeker heeft op 1 februari 2019 een asielverzoek ingediend. Zo lang niet op dit asielverzoek is beslist, kan niet tot uitzetting worden overgegaan. Dit volgt uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest. Indien en zodra het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting alsnog worden uitgevoerd. De indiening van dit asielverzoek leidt op zichzelf dus niet tot onrechtmatigheid van het bevel en vormt daarom geen reden tot schorsing van het bevel.
7. Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.