ECLI:NL:OGEAA:2019:179

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
AUA201803242
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verhuisboedelvrijstelling van invoerrechten voor een auto

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende, die naar Aruba was verhuisd, had een aanvraag ingediend voor de vrijstelling van invoerrechten op zijn auto, de 'MAZDA MIATA MX-5', op basis van de verhuisboedelvrijstelling zoals vastgelegd in artikel 128 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD). De aanvraag werd echter afgewezen omdat niet voldaan werd aan de gebruikseis van zes maanden voorafgaand aan de verhuizing. De belanghebbende had de auto sinds 2012 in een container opgeslagen in Nederland en had deze niet gebruikt in de zes maanden voor zijn verhuizing naar Aruba.

De belanghebbende voerde aan dat hij de auto gedurende 23 jaar in eigendom had en dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de gebruikseis rechtvaardigden. De Inspecteur betwistte echter de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling en stelde dat de belanghebbende geen recht had op teruggaaf van de betaalde invoerrechten. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet aan de gebruikseis voldeed, aangezien de auto niet was gebruikt in de relevante periode. Bovendien werd vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verhuisboedelvrijstelling werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor vrijstellingen van invoerrechten en de strikte interpretatie van de gebruikseisen.

Uitspraak

Uitspraak van 2 april 2019
BBZ nr. AUA201803242
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende], wonende op Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft een aanvraag gedaan voor de toepassing van de vrijstelling van invoerrecht op grond van artikel 128, eerste lid, sub 8 onderdeel d van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD), de zogenoemde verhuisboedelvrijstelling, voor de personenauto “MAZDA MIATA MX-5” (hierna: de auto). De aanvraag is op 6 februari 2017 afgewezen.
1.2
Daartegen heeft belanghebbende op 10 februari 2017 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 13 september 2018 uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 11 oktober 2018 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van
Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft op 7 december 2018 een verweerschrift met producties ingediend.
1.6
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 24 januari 2019. Namens de Inspecteur zijn [A] en [B] verschenen en belanghebbende in persoon.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was in het jaar 1995 woonachtig in Aruba. In dat jaar had hij de auto reeds in eigendom. Hij heeft de auto bij zijn vertrek uit Aruba – in het jaar 1998 - meegenomen naar Curaçao en daarna – in het jaar 2001 - naar Nederland.
2.2
Bij de Dienst Wegverkeer in Nederland staat de auto vanaf november van het jaar 2012 voor export geregistreerd. De auto is sindsdien in Nederland - samen met andere persoonlijke goederen van belanghebbende - opgeslagen geweest in een container.
2.3
Belanghebbende is in het jaar 2016 verhuisd naar Aruba en heeft onder andere de auto als verhuisboedel meegenomen. Voor de invoer van de auto heeft belanghebbende Afl. 1.798 betaald aan invoerrechten.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de betaalde invoerrechten. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de verhuisboedelvrijstelling van toepassing is.
3.2
Belanghebbende stelt dat de verhuisboedelvrijstelling van toepassing is. Hij voert daartoe – samengevat - aan dat hij de auto ruim 23 jaar in eigendom, bezit en gebruik heeft. Volgens hem was ook van gebruik sprake toen de auto opgeslagen was in de container. De ratio van de vrijstellingsbepaling is, aldus belanghebbende, om enkel auto’s die nimmer zijn gebruikt niet met vrijstelling toe te laten. Voorts stelt belanghebbende dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor kan worden afgeweken van de zes maanden gebruik zoals vermeld in artikel 7, tweede lid van het Vrijstellingenbesluit (AB 1989, no. GT55).
3.3
Volgens de Inspecteur is op de invoer van de auto de verhuisboedelvrijstelling niet van toepassing en heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf van invoerrechten.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Op grond van artikel 128, aanhef en eerste lid, sub 8, onderdeel d, van de LIUD geldt bij invoer een vrijstelling voor verhuisboedels, voor zover zij uit gebruikte goederen bestaan die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik. In het Vrijstellingenbesluit zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vrijstellingen van artikel 128 LIUD.
Artikel 7 van het Vrijstellingenbesluit luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. Voor de toepassing van artikel 128, eerste lid, ten 8°, onderdeel d, wordt onder verhuisboedel verstaan gebruikte goederen voor zover het betreft persoonlijke goederen die:
a. dienen voor het persoonlijke gebruik van de belanghebbende of voor de behoeften van zijn huishouden en die door de belanghebbende in zijn vroegere normale verblijfplaats zijn gebruikt,
b. bestemd zijn voor hetzelfde doel te worden gebruikt in zijn nieuwe normale verblijfplaats, en
c. buiten Aruba in gebruik waren, overeenkomstig de in dat land geldende voorwaarden, behoudens in door omstandigheden gerechtvaardigde gevallen.
2. Onverminderd het eerste lid, geldt voor motorvoertuigen, sportvliegtuigen en pleziervaartuigen dat deze goederen, behoudens in door de omstandigheden gerechtvaardigde bijzondere gevallen, ten minste zes maanden vóór de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats in het buitenland heeft opgegeven, in bezit en eigendom zijn geweest en in zijn vroegere normale verblijfplaats
zijn gebruikt.
4.2
Niet in geschil is dat de personenauto tot het verhuisboedel van belanghebbende behoort en dat aan de zes maanden bezits- en de eigendomseis van artikel 7, tweede lid van het Vrijstellingenbesluit wordt voldaan. Partijen houdt verdeeld de vraag of aan de gebruikseis van artikel 7, tweede lid van het Vrijstellingenbesluit wordt voldaan.
4.3.1
Van gebruik in de zin van de regelgeving kan slechts worden gesproken indien belanghebbende - ter bevrediging van zijn behoefte aan een personenauto - zich bij voortduring of bij herhaling van de auto zou hebben bediend. Het (normale) gebruik van een personenauto omvat niet de opslag daarvan in een container. Het gebruik moet voorts plaatsvinden in de zes maanden voorafgaande aan de verhuizing van belanghebbende. Nu vast staat dat de auto vanaf november 2012 opgeslagen was in een container, wordt niet voldaan aan de gebruikseis.
4.3.2
Over de bevoegdheid van de Inspecteur om in door de omstandigheden gerechtvaardigde bijzondere gevallen vrijstelling te verlenen indien niet aan de zesmaandentermijn is voldaan, wordt in de nota van toelichting het volgende opgemerkt (zie onderdeel 5.9 van de conclusie van de PG bij de Hoge Raad ECLI: NL:PHR:2017:1350)
“Hiervan is sprake indien er zich buiten de wil van de belanghebbende omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan bezittingen van de belanghebbende verloren zijn gegaan. Gedacht kan hierbij worden aan diefstal, overstroming, brand, ongeluk, en dergelijke, als gevolg waarvan het noodzakelijk is de goederen te vervangen door nieuwe. Het is ook mogelijk dat een goed voor de zesmaandentermijn is aangeschaft maar dat door bijvoorbeeld een staking pas na aanvang van deze periode het goed wordt afgeleverd. In alle gevallen dient een belanghebbende aan te tonen dat er sprake is van “door de omstandigheden gerechtvaardigde bijzondere gevallen”. Ingevolge rechterlijke uitspraken kan hieronder onder meer worden begrepen het onvrijwillig ontslag van de belanghebbende door de werkgever op grond waarvan het verblijf in het land van vertrek moet worden opgegeven, mishandeling en bedreiging van de belanghebbende als gevolg waarvan belanghebbende zich gedwongen voelt uit veiligheidsoverwegingen zijn hoofdverblijf in het land van vertrek op te geven, onverwacht aangaan van een dienstbetrekking door de man met wie belanghebbende duurzaam samenwoonde en die voordien werkloos was, terwijl ten tijde van de eigendomsverkrijging geen uitzicht op de verkrijging van die dienstbetrekking bestond en de verhuizing niet te voorzien was.”
Uit deze toelichting leidt het Gerecht af dat van de eis van zes maanden kan worden afgeweken in die gevallen dat een belanghebbende buiten zijn wil om, daaraan niet kan voldoen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Belanghebbende was immers vrij om de auto voor zijn verhuizing naar Aruba te gebruiken, maar heeft dit niet gedaan.
4.3.3
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat belanghebbende geen recht kan doen gelden op de verhuisboedelvrijstelling. Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan het Gerecht niet tot een ander oordeel leiden.
4.4
Belanghebbende heeft ter zitting nog een beroep gedaan op artikel 128 aanhef en eerste lid, sub 3, onderdeel e LIUD. Volgens deze bepaling geldt een vrijstelling voor goederen die worden ingevoerd na tijdelijk en of voor een bepaald doel uit het vrije verkeer te zijn uitgevoerd. De auto is in het jaar 1998 uitgevoerd zodat niet kan worden gesproken van tijdelijke uitvoer. Voorts geldt op basis van artikel 3 van het Vrijstellingenbesluit dat het douanedocument waarmee het goed destijds is uitgevoerd dient te worden overgelegd, hetgeen niet is gebeurd. Bij de uitvoer van de auto zijn de douaneformaliteiten voor tijdelijke uitvoer niet in acht genomen en een aangifte voor tijdelijke uitvoer is niet gedaan. Aan voormelde vereiste voor de toepassing van de vrijstelling kan derhalve niet worden voldaan. Ook deze vrijstellingsbepaling is daarom niet van toepassing.
4.5
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf van invoerrechten.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Afl. 75
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300