Uitspraak
ARUBA RESTAURANTS N.V.,
1.DE PROCEDURE
2.DE FEITEN
het gerecht begrijpt: exploitatie van de) lokaliteit voor langer dan drie maanden opzettelijk had gestaakt. AR heeft daartegen bezwaar aangetekend.
3.DE VORDERING EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Afl. 6.000,- -/-
4.DE BEOORDELING
Alterations and Improvements” niet waren toegestaan zonder voorafgaand door AR goedgekeurd verzoek van [gedaagde] en een dergelijk verzoek en/of goedkeuring ontbreekt ten aanzien van deze posten, waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat AR die kostenposten voor haar rekening zou nemen. [Gedaagde] heeft daarmee niet weersproken dat hij die roerende zaken heeft aangeschaft en dat deze door AR werden gefinancierd, omdat hij daarvoor de financiële middelen niet had. Daarbij komt dat hij zich op 12 september 2016 schriftelijk akkoord heeft verklaard met terugbetaling. In de afspraak van partijen ligt bovendien bedoelde toestemming reeds besloten, voor zover de aanschaf van deze roerende zaken al onder de werking van artikel 5.4 van de overeenkomst valt, zodat het verweer van [gedaagde] faalt.
de uitoefening van het bedrijf krachtens een vergunning moet uitsluitend op naam en voor rekening van de vergunninghouder geschieden. [Gedaagde] doet derhalve een beroep op rechtsdwaling, dat wil zeggen dwaling inzake het bestaan of de inhoud van een wettelijke bepaling. Naar het oordeel van het gerecht behoort deze rechtsdwaling, die algemeen toegankelijke wetgeving betreft, voor rekening van [gedaagde] te blijven, omdat hij er zelf voor heeft gekozen de overeenkomst aan te gaan zonder zich van ter zake deskundige bijstand te voorzien en partijen in artikel 4.5 van de overeenkomst uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen rechten geldend kon maken tegen AR wegens een verbod aan [gedaagde] om het restaurant te exploiteren onder de restaurantvergunning van AR. Onder deze omstandigheden kan de gestelde informatieplicht van AR niet worden aangenomen en dient de gestelde dwaling bovendien voor rekening van [gedaagde] te blijven. Hierbij geldt overigens dat niet is komen vast te staan dat AR bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de restaurantvergunning feitelijk niet door [gedaagde] gebruikt zou kunnen worden, zoals door [gedaagde] is aangevoerd. AR heeft dit namelijk betwist en daartoe aangevoerd dat het gangbare praktijk was dat een vergunning door uitbaters van restaurants placht te worden uitgeleend en/of in gebruik te worden gegeven en dat dit door partijen juist werd besproken. [Gedaagde] heeft in dit verband niet weersproken de stelling van AR dat de politie bij het bezoek aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat het oud beleid was om met de vergunning van de eigenaar van het onroerend goed te werken en dat dit oude beleid vervangen was door nieuw beleid waardoor hij zelf een restaurantvergunning moest aanvragen. Mede gelet hierop heeft [gedaagde] zijn stelling dat AR bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de restaurantvergunning niet overdraagbaar was, onvoldoende onderbouwd.
AR misbruik gemaakt van de naïviteit van [gedaagde] en zijn wens om zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan door de overeenkomst op te dringen met de excuses dat de bestuurders die dag op vakantie gingen en dat alles anders tot hun aankomst (het gerecht begrijpt: terugkomst) zou moeten wachten en tevens door de overeenkomst aantrekkelijker te maken door de restaurantvergunning deel te laten uitmaken van de overeenkomst”. Deze gestelde feiten en omstandigheden leveren onvoldoende grond op om een vernietiging wegens misbruik van omstandigheden te kunnen dragen. Dat AR wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, zo daar al sprake van is geweest, bewogen werd de overeenkomst aan te gaan is gesteld noch gebleken.