ECLI:NL:OGEAA:2019:173

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
1397 / AUA201701366
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurcontract en ontbinding tussen Aruba Restaurants N.V. en gedaagde

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Aruba Restaurants N.V. (hierna: AR) en een gedaagde, die een bedrijfsruimte huurde van AR. De overeenkomst, die op 29 april 2016 werd aangegaan, betrof de onderverhuur van een bedrijfsruimte en bijbehorende meubels en apparatuur voor de duur van drie jaar. De gedaagde exploiteerde een restaurant in de gehuurde ruimte, maar kwam in betalingsachterstand. AR heeft de overeenkomst op 17 mei 2017 ontbonden wegens wanprestatie, waarna de gedaagde het gehuurde heeft verlaten. AR vorderde betaling van een aanzienlijk bedrag aan huurachterstand en schadevergoeding, terwijl de gedaagde verweer voerde en in reconventie vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en misbruik van omstandigheden vorderde.

Het Gerecht oordeelde dat de ontbinding van de overeenkomst door AR rechtsgeldig was, omdat de gedaagde in verzuim was geraakt door het niet betalen van de huur. De gedaagde had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn verweer en zijn vorderingen in reconventie werden afgewezen. Het Gerecht heeft AR in het gelijk gesteld en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van AR.

Uitspraak

Vonnis van 13 maart 2019
Behorend bij AR no. 1397 / AUA201701366
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA RESTAURANTS N.V.,
gevestigde te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: “AR”,
gemachtigde: mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: “[Gedaagde]”,
gemachtigde: mr. S.A. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen zijn op 29 april 2016 een overeenkomst aangegaan waarbij AR een bedrijfsruimte en zogeheten FF&E (furniture, fixtures and equipment) heeft onderverhuurd aan [gedaagde] (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst werd aangegaan voor de duur van drie jaar, van 1 juni 2016 tot en met 31 mei 2019.
2.2 [
Gedaagde] heeft in de bedrijfsruimte een restaurant geëxploiteerd.
2.3
De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 1.3
AR leases to OPERATOR the furniture, fixtures and equipment located in the Premises, consisting of the items listed in Annex B (the “FF&E”), duly known to OPERATOR, and AR grants to OPERATOR the use of the Restaurant A license granted to AR on 8 May 1987 (the License, Annex C). OPERATOR accepts the FF&E into lease in its current, well maintained, state.
Artikel 1.4
OPERATOR will use the Premises, the license and the FF&E exclusively in connection with the operation, for OPERATOR’s sole risk and account, of a restaurant business. OPERATOR may not use or allow the use of the Premises, the License and/or the FF&E by or for any other person, purpose or business other than stipulated herein, such under penalty of forfeiting a fine at the moment of AWG 1,000 (One Thousand Aruba Florins) per day, immediately payable to AR without any demand or notice of default and without judicial intervention.
Artikel 4.4
AR must ensure that the License is in place and remains valid for the duration of this agreement. AR will bear due fees for the license. In as far as necessary, AR will cooperate with OPERATOR in order to obtain a permit to employ female attendants and/or a permit for the playing of music to the public and or other permit(s), which are or may become required in order to operate the business as envisaged herein. OPERATOR will bear due fees for such permits.
Artikel 4.5
OPERATOR cannot derive any rights against AR from the refusal or revocation of a license, permit and/or exemption nor from the prohibition for OPERATOR to operate its business with the use of the License. Such refusal, revocation or prohibition does not give rise to any (legal) action against AR.
Artikel 21.1
Failure by OPERATOR to fully pay the rent en/or fee by the first business day of the month will result in the following, which entails a cumulative list:
a. OPERATOR will automatically be in default without any notice being required;
b. OPERATOR will forfeit an immediately payable penalty charge of AWG 1.500,00 (Fifteen Hundred Aruban Florins); and
c. OPERATOR will incur a late payment interest of 1.5% per month calculated on the outstanding amount as of the day of default under this paragraph and until the outstanding amount is paid in full; and
d. In the event that OPERATOR is summoned to pay, OPERATOR will be liable to pay collection expenses established at 15% of the outstanding amount.
2.4
In november 2016 heeft de politie bij een bezoek aan het restaurant van [gedaagde] bericht dat hij zelf een restaurantvergunning diende te hebben om zijn restaurant te exploiteren. [Gedaagde] heeft vervolgens zelf een restaurantvergunning aangevraagd.
2.5
Bij Ministeriële Beschikking van 25 april 2017 is de restaurantvergunning van AR met terugwerkende kracht per 1 maart 2015 ingetrokken met als reden dat AR de (
het gerecht begrijpt: exploitatie van de) lokaliteit voor langer dan drie maanden opzettelijk had gestaakt. AR heeft daartegen bezwaar aangetekend.
2.6
AR heeft bij brief van 17 mei 2017 de overeenkomst ontbonden. [Gedaagde] heeft het gehuurde op 26 mei 2017 verlaten, waarna een gezamenlijke inspectie heeft plaatsgevonden.

3.DE VORDERING EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
AR vordert in conventie, samengevat, na vermindering van eis dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van Afl. 48.220,57 vermeerderd met een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van de contractuele huur voor iedere maand na mei 2017 dat AR het gehuurde niet heeft verhuurd tot maximaal de maand mei 2019, vermeerderd met 1,5% contractuele rente per maand en kosten rechtens.
3.2
AR legt samengevat het volgende ten grondslag aan haar vordering in conventie. AR heeft bij brief van 17 mei 2017 de overeenkomst ontbonden wegens wanprestatie. De vordering heeft betrekking op huurachterstand en de niet betaalde koopsom van een nieuwe gasinstallatie, een airco en installatiekosten die AR had gefinancierd. Het in conventie gevorderde bedrag is opgebouwd als volgt:
Huur roerende goederen Afl. 39.190,82
Huur sep 16 – mei 17 Afl. 41.917,50
Huur juni 17- mei 19 p.m.
Boete ex art. 21 overeenkomst Afl. 300,-
Incassokosten Afl. 3.000,-
Deposito Afl. 5.000,- -/-
Betalingen en verrekeningen Afl. 26.187,75 -/-
Verrekening achtergebleven goederen
Afl. 6.000,- -/-
Saldo Afl. 48.220,57
3.3 [
Gedaagde] voert in conventie verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van AR in de proceskosten. [Gedaagde] voert samengevat het volgende verweer. De overeenkomst werd nimmer door RA ontbonden. Op 15 mei 2017 heeft [gedaagde] zich genoodzaakt gezien de exploitatie van het restaurant te staken, omdat de politie die dag voor de tweede keer het restaurant heeft gesloten vanwege het feit dat [gedaagde] niet in bezit was van een geldige restaurantvergunning. Op 18 mei 2017 werd AR hiervan op de hoogte gesteld en van de ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie van AR. Wegens het uitblijven van een geldige restaurantvergunning heeft [gedaagde] besloten om betaling van de huurpenningen op te schorten. AR heeft geen vordering op [gedaagde].
3.4 [
Gedaagde] vordert in reconventie, samengevat, dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- de overeenkomst vernietigt wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden,
- zo nodig verklaart dat de overeenkomst is ontbonden,
- AR veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van schadevergoeding vanwege een toerekenbare tekortkoming van AR ex artikel 6:74 BW en/of vanwege onrechtmatige daad door de door AR veroorzaakte dwaling van [gedaagde] ex art. 6:228 jo. 6:168 BW, welke schade begroot dient te worden op Afl. 126.965,82 aan omzetverlies en Afl. 130.000,00 aan gederfde winst,
- AR veroordeelt in de proceskosten.
3.5
AR voert in reconventie verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens en uitvoerbaar bij voorraad, met een voorwaardelijke incidentele vordering, te weten voor zover [gedaagde] dat niet bij dupliek zelf overlegt, een bevel tot overlegging van een brief van 24 april 2017 van de gemachtigde van [gedaagde].
3.6
Op de stellingen van partijen zal in de beoordeling, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
Gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie de door AR bedoelde brief van 24 april 2017 overgelegd, zodat de voorwaardelijke incidentele vordering in reconventie is komen te vervallen.
4.2
Allereerst doet zich de vraag voor of de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en zo ja, door wie de overeenkomst is ontbonden. Volgens [gedaagde] was er van ontbinding door AR geen sprake, doordat [gedaagde] bij ontvangst van de brief van 17 mei 2017 van AR al aan het ontruimen was en zij AR hiervan op 18 mei 2017 op de hoogte heeft gesteld, hetgeen opgevat moest worden als een geldige buitengerechtelijke ontbindingsverklaring. Dit standpunt wordt verworpen. Immers vindt ontbinding plaats door een schriftelijke verklaring door de daartoe gerechtigde of wordt deze door de rechter uitgesproken. [Gedaagde] heeft ook op 18 mei 2017 geen schriftelijke ontbindingsverklaring uitgebracht, terwijl AR al eerder in de brief van 17 mei 2017, waarvan [gedaagde] de ontvangst op die datum heeft erkend, de overeenkomst wel had ontbonden.
4.3
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake was van een tekortkoming zijdens [gedaagde] die ontbinding rechtvaardigde. [Gedaagde] heeft zich op 12 september 2016 akkoord verklaard met een schuldoverzicht voor een totaalbedrag van Afl. 39.190,82 en de afbetaling daarvan in maandelijkse termijnen van Afl. 3.000,-. Dit bedrag bestond uit huurachterstand en de posten ‘New Gas Installation (LCH)’, ‘Airco’, ‘Installation’ en ‘Robertson (LCH)’. [Gedaagde] heeft daarna vier betalingen (tweemaal aflossingen van Afl. 3.000,- en tweemaal huurbetalingen van Afl. 4.657,50) gedaan en daarnaast cateringwerkzaamheden verricht waardoor Afl. 6.872,75 werd verrekend en de schuld volgens AR per 16 mei 2017 Afl. 54.263,07 bedroeg.
4.4
Volgens AR hebben de posten ‘New Gas Installation (LCH)’, ‘Airco’, ‘Installation’ en ‘Robertson (LCH)’ betrekking op de aanschaf van roerende zaken door [gedaagde], die door AR werden gefinancierd omdat [gedaagde] daarvoor de financiële middelen niet had. [Gedaagde] heeft als verweer daartegen aangevoerd dat hij deze posten niet verschuldigd is omdat op grond van artikel 5.4 van de overeenkomst “
Alterations and Improvements” niet waren toegestaan zonder voorafgaand door AR goedgekeurd verzoek van [gedaagde] en een dergelijk verzoek en/of goedkeuring ontbreekt ten aanzien van deze posten, waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat AR die kostenposten voor haar rekening zou nemen. [Gedaagde] heeft daarmee niet weersproken dat hij die roerende zaken heeft aangeschaft en dat deze door AR werden gefinancierd, omdat hij daarvoor de financiële middelen niet had. Daarbij komt dat hij zich op 12 september 2016 schriftelijk akkoord heeft verklaard met terugbetaling. In de afspraak van partijen ligt bovendien bedoelde toestemming reeds besloten, voor zover de aanschaf van deze roerende zaken al onder de werking van artikel 5.4 van de overeenkomst valt, zodat het verweer van [gedaagde] faalt.
4.5
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij voor een tweede keer cateringwerkzaamheden heeft verricht en wel voor de zoon van de directeuren van AR, waardoor tevens een bedrag van Afl. 5.000,- op de betalingsachterstand in mindering strekt. AR heeft dit weersproken en aangevoerd dat AR zich nimmer akkoord heeft verklaard om deze werkzaamheden op de betalingsachterstand in mindering te brengen. [Gedaagde] is hier bij conclusie van repliek niet meer op ingegaan, waardoor hij zijn stelling onvoldoende heeft gemotiveerd en het gerecht aan deze verrekenpost voorbij zal gaan.
4.6
Uit het voorgaande vloeit voort dat voldoende is komen vast te staan dat er per 16 mei 2017 sprake was van een betalingsachterstand van Afl. 54.263,07.
4.7
Het beroep van [gedaagde] op opschorting wordt verworpen. [Gedaagde] heeft wel gesteld dat hij zijn werkzaamheden heeft opgeschort omdat de restaurantvergunning uitbleef, maar hij heeft niet onderbouwd sinds wanneer hij precies betaling heeft opgeschort en wanneer hij AR daarvan op de hoogte heeft gesteld. Daarbij is van belang dat [gedaagde] in november 2016 tijdens het eerste politiebezoek er van op de hoogte werd gesteld dat hij zelf een restaurantvergunning nodig had, waarna hij op advies van AR is overgegaan tot het aanvragen van een eigen restaurantvergunning. Hieruit kon AR niet afleiden dat [gedaagde] zich op opschorting van zijn betalingsverplichtingen zou gaan beroepen. Bovendien heeft [gedaagde] zelf uitdrukkelijk gesteld dat de door [gedaagde] gewenste nakoming door AR (het verstrekken van een geldige restaurantvergunning) blijvend onmogelijk was, hetgeen eveneens in de weg stond aan een opschortingsbevoegdheid zijdens [gedaagde].
4.8 [
Gedaagde] vordert in reconventie vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Ter onderbouwing van het beroep op dwaling heeft [gedaagde] gesteld dat AR had moeten weten dat het kunnen gebruiken van AR’s restaurantvergunning de belangrijkste reden was voor [gedaagde] om de overeenkomst aan te gaan en [gedaagde] zonder die vergunning nimmer de overeenkomst zou zijn aangegaan. AR wist volgens [gedaagde] dat haar restaurantvergunning niet overdraagbaar was. Het gerecht begrijpt uit de stellingen van [gedaagde] dat hij meent dat hij heeft gedwaald ter zake het niet overdraagbaar zijn van de restaurantvergunning en dat AR hem hierover had moeten inlichten. Van dwaling kan inderdaad sprake zijn indien de dwalende is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken en de wederpartij bij het aangaan van de overeenkomst een mededelingsplicht heeft geschonden (art. 6:228 lid 1 onder b). De door [gedaagde] gestelde verkeerde voorstelling van zaken, te weten de niet overdraagbaarheid van de vergunning volgt uit artikel 9 van de Vergunningsverordening (AB 2002 no. GT 1):
de uitoefening van het bedrijf krachtens een vergunning moet uitsluitend op naam en voor rekening van de vergunninghouder geschieden. [Gedaagde] doet derhalve een beroep op rechtsdwaling, dat wil zeggen dwaling inzake het bestaan of de inhoud van een wettelijke bepaling. Naar het oordeel van het gerecht behoort deze rechtsdwaling, die algemeen toegankelijke wetgeving betreft, voor rekening van [gedaagde] te blijven, omdat hij er zelf voor heeft gekozen de overeenkomst aan te gaan zonder zich van ter zake deskundige bijstand te voorzien en partijen in artikel 4.5 van de overeenkomst uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen rechten geldend kon maken tegen AR wegens een verbod aan [gedaagde] om het restaurant te exploiteren onder de restaurantvergunning van AR. Onder deze omstandigheden kan de gestelde informatieplicht van AR niet worden aangenomen en dient de gestelde dwaling bovendien voor rekening van [gedaagde] te blijven. Hierbij geldt overigens dat niet is komen vast te staan dat AR bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de restaurantvergunning feitelijk niet door [gedaagde] gebruikt zou kunnen worden, zoals door [gedaagde] is aangevoerd. AR heeft dit namelijk betwist en daartoe aangevoerd dat het gangbare praktijk was dat een vergunning door uitbaters van restaurants placht te worden uitgeleend en/of in gebruik te worden gegeven en dat dit door partijen juist werd besproken. [Gedaagde] heeft in dit verband niet weersproken de stelling van AR dat de politie bij het bezoek aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat het oud beleid was om met de vergunning van de eigenaar van het onroerend goed te werken en dat dit oude beleid vervangen was door nieuw beleid waardoor hij zelf een restaurantvergunning moest aanvragen. Mede gelet hierop heeft [gedaagde] zijn stelling dat AR bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de restaurantvergunning niet overdraagbaar was, onvoldoende onderbouwd.
4.9 [
Gedaagde] heeft voorts betoogd dat de overeenkomst vernietigd dient te worden op grond van misbruik van omstandigheden. Volgens [gedaagde] heeft “
AR misbruik gemaakt van de naïviteit van [gedaagde] en zijn wens om zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan door de overeenkomst op te dringen met de excuses dat de bestuurders die dag op vakantie gingen en dat alles anders tot hun aankomst (het gerecht begrijpt: terugkomst) zou moeten wachten en tevens door de overeenkomst aantrekkelijker te maken door de restaurantvergunning deel te laten uitmaken van de overeenkomst”. Deze gestelde feiten en omstandigheden leveren onvoldoende grond op om een vernietiging wegens misbruik van omstandigheden te kunnen dragen. Dat AR wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, zo daar al sprake van is geweest, bewogen werd de overeenkomst aan te gaan is gesteld noch gebleken.
4.1
Tot slot heeft [gedaagde] schadevergoeding gevorderd. Blijkens het petitum in reconventie vordert hij schadevergoeding wegens wanprestatie en onrechtmatige daad. [Gedaagde] heeft aan die vorderingen onduidelijke en onsamenhangende stellingen in zijn processtukken ten grondslag neergelegd (het gerecht doelt in het bijzonder op de stellingen verwoord onder punt 3 en verder van de eis in reconventie). Nu de onrechtmatige daad blijkens het petitum gekoppeld is aan de dwaling en het beroep op dwaling wordt verworpen, zal de vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad afgewezen worden.
4.11
Voor zover [gedaagde] schadevergoeding heeft gevorderd wegens wanprestatie overweegt het gerecht als volgt. Uit de stellingen van [gedaagde] heeft het gerecht kunnen begrijpen dat hij kort gezegd stelt dat AR toerekenbaar tekort is geschoten doordat zij artikel 4.4 van de overeenkomst niet heeft nageleefd. Het gerecht kan [gedaagde] daarin niet volgen. Blijkens artikel 4.4. diende AR er weliswaar voor zorg te dragen dat de restaurantvergunning geldig bleef voor de duur van de overeenkomst, maar blijkens artikel 4.5 kon [gedaagde] geen rechten doen gelden tegen AR voortvloeiende uit de weigering of intrekking van een vergunning. De door AR gegeven uitleg van deze bepalingen, namelijk dat de in artikel 4.4 opgenomen verplichting, niet meer dan een inspanningsverplichting inhield om de bestaande vergunning van kracht te laten zijn gedurende de looptijd van de overeenkomst komt het gerecht juist voor. Bovendien werd, zoals onder r.o. 4.8 al is besproken, ook expliciet in artikel 4.5 opgenomen dat [gedaagde] ook geen rechten geldend kon maken tegen AR voortvloeiende uit een verbod aan [gedaagde] om het restaurant te exploiteren onder de restaurantvergunning van AR. Van deze laatste situatie is feitelijk sprake geweest, nu de bevoegde instantie [gedaagde] te kennen had gegeven dat hij het restaurant niet kon exploiteren onder de restaurantvergunning van AR, alvorens de restaurantvergunning van AR met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Dit betekent dat ook indien de restaurantvergunning achteraf niet zou zijn ingetrokken, [gedaagde] geen gebruik had kunnen maken van die vergunning en dat dit een omstandigheid was die voor rekening en risico kwam van [gedaagde]. [Gedaagde] heeft nog wel gesteld dat artikel 4.5 niet van toepassing is omdat AR bij het aangaan van de overeenkomst wist dat zij niet over een geldige vergunning beschikte, terwijl zij [gedaagde] dit niet heeft medegedeeld, maar de stelling dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen sprake was van een geldige vergunning mist voldoende grondslag. De vergunning werd immers pas later ingetrokken.
4.12
Concluderend, heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om aan te nemen dat AR als eerste te kort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en daardoor AR in schuldeisersverzuim is komen te verkeren. Daarentegen is wel voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren, op grond waarvan AR gerechtigd was de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dit heeft tot gevolg dat de vordering in conventie zal worden toegewezen en de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.13
De in conventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van Afl.1.875,-, gelijk aan 1,5 punt bij tarief 5 van het liquidatietarief.
4.14 [
Gedaagde] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van AR, te dragen, welke kosten worden begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 201,83 aan oproepingskosten en Afl. 2.500,- aan gemachtigdensalaris (2 punten bij tarief 5) in conventie en Afl. 3.000,- aan gemachtigdensalaris in reconventie (1 punt bij tarief 8).

5.DE BESLISSING

Het Gerecht,
In conventie
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan AR te betalen het bedrag van Afl. 47.095,57 te vermeerderen met een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van de contractuele huur voor iedere maand na mei 2017 dat AR het gehuurde niet heeft verhuurd tot maximaal de maand mei 2019, vermeerderd met 1,5% contractuele rente per maand;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, gevallen aan de zijde van AR en tot op heden begroot op Afl. 750,- aan griffierechten, Afl. 201,83 aan oproepingskosten en Afl. 2.500,- aan gemachtigdensalaris;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.4
wijst de vorderingen af;
5.5
veroordeelt [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, gevallen aan de zijde van AR en tot op heden begroot op Afl. 3.000,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.