In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 maart 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in 2016. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Z.J.N. Laclé, verzocht om erkenning omdat hij de verwekker van het kind is. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. Hart, verzette zich tegen de erkenning en de omgang, met als argumenten de slechte relatie tussen partijen en de vrees voor de man. Het gerecht heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 9 januari 2018, reeds overwogen dat de erkenning van de minderjarige in het belang van zowel de man als het kind is, mits de belangen van de moeder niet worden geschaad.
De moeder heeft aangevoerd dat de man geen interesse heeft getoond in het kind en dat zijn verzoek om erkenning vooral gericht is op het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Het gerecht heeft echter vastgesteld dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de erkenning niet in strijd is met de belangen van de minderjarige. De bijzondere curator heeft ook geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen.
Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige. Het gerecht heeft overwogen dat het in het belang van het kind is om contact te hebben met de niet-verzorgende ouder, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De moeder heeft zich verzet tegen omgang, maar het gerecht heeft geoordeeld dat haar bezwaren onvoldoende zwaarwegend zijn. De omgangsregeling is vastgesteld en zal in fases worden opgebouwd, te beginnen met beperkte contactmomenten in maart en april 2019, met een uitbreiding in mei 2019.