ECLI:NL:OGEAA:2019:162

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
1767 van 2017 / AUA201702061
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 maart 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in 2016. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Z.J.N. Laclé, verzocht om erkenning omdat hij de verwekker van het kind is. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. Hart, verzette zich tegen de erkenning en de omgang, met als argumenten de slechte relatie tussen partijen en de vrees voor de man. Het gerecht heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 9 januari 2018, reeds overwogen dat de erkenning van de minderjarige in het belang van zowel de man als het kind is, mits de belangen van de moeder niet worden geschaad.

De moeder heeft aangevoerd dat de man geen interesse heeft getoond in het kind en dat zijn verzoek om erkenning vooral gericht is op het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Het gerecht heeft echter vastgesteld dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de erkenning niet in strijd is met de belangen van de minderjarige. De bijzondere curator heeft ook geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen.

Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige. Het gerecht heeft overwogen dat het in het belang van het kind is om contact te hebben met de niet-verzorgende ouder, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De moeder heeft zich verzet tegen omgang, maar het gerecht heeft geoordeeld dat haar bezwaren onvoldoende zwaarwegend zijn. De omgangsregeling is vastgesteld en zal in fases worden opgebouwd, te beginnen met beperkte contactmomenten in maart en april 2019, met een uitbreiding in mei 2019.

Uitspraak

Beschikking van 5 maart 2019
behorend bij EJ nr. 1767 van 2017 / AUA201702061
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEK,
gemachtigde: de advocaat mr. Z.J.N. Laclé,
tegen
[Verweerster],
wonende in Aruba,
VERWEER, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart.
[Belanghebbende]:
Belanghebbende
,de minderjarige,
geboren op [geboortedatum] 2016,
De bijzondere curator.

1.DE PROCEDURE

Het verloop de procedure blijkt uit de beschikking van 9 januari 2018, waarbij – onder andere – de bijzondere curator is verzocht zijn mening over het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning kenbaar te maken, alsmede uit:
  • de akte uitlating van de bijzondere curator;
  • de behandeling ter zitting van 3 juli 2018, alwaar zijn verschenen de man in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, de vrouw bij haar gemachtigde en de bijzondere curator vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], jurist bij de Voogdijraad,
  • de behandeling ter zitting van 22 januari 2019, alwaar zijn verschenen partijen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden, en [vertegenwoordiger] namens de Voogdijraad.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

Vervangende toestemming tot erkenning

2.1
Zoals dit gerecht in de beschikking van 9 januari 2018 heeft overwogen, is het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning gebaseerd op artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge deze bepaling kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen worden vervangen door de toestemming van dit gerecht, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
2.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van de minderjarige. Bij het beantwoorden van de vraag of aan hem vervangende toestemming tot erkenning moet worden verleend, komt het aan op een afweging van belangen van de betrokkenen.
In voornoemde beschikking heeft het gerecht reeds overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel de minderjarige als de verwekker er recht op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, en dat het belang en het recht van de man op erkenning van de minderjarige moeten worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en de minderjarige bij niet-erkenning.
2.3
Het hiervoor geformuleerde uitgangspunt met betrekking tot de aanspraak van de minderjarige en de man op erkenning van hun familierechtelijke betrekking, brengt met zich mee dat het aan de moeder is om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man.
2.3.1
De moeder heeft in haar verweerschrift, bij de bijzondere curator en ter zitting het volgende aangevoerd. De relatie tussen partijen was al uit toen zij ontdekte dat ze zwanger was. Partijen hadden een gespannen relatie, mede omdat de man telkens dronken thuis kwam en dan herrie schopte. De politie is meermalen gebeld om assistentie te verlenen en de moeder en haar twee dochters uit een eerdere relatie zijn doodsbang voor de man. De moeder was tijdens haar zwangerschap alleen en de man heeft die tijd niet naar haar omgekeken. Na de bevalling is de man een keer dronken langs geweest. De moeder vermoedt dat de man ook drugs gebruikt. Sinds de geboorte van het kind heeft de man geen interesse getoond in het kind, nooit omgang verzocht of alimentatie betaald. Wel heeft hij herhaaldelijk aan de vrouw te kennen gegeven dat hij het kind wil erkennen zodat hij zijn verblijfstatus kan regelen: De man is vergunningsplichtig en de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw acht dit absoluut geen goede reden voor erkenning.
2.3.2
De man heeft de stellingen van de moeder betwist en daartoe ter zitting en bij de bijzondere curator het volgende aangevoerd.
Partijen hadden een twee jaar lang een knipperlichtrelatie toen de moeder van hem zwanger raakte. Ze waren ook collega’s van elkaar. Gedurende de hele zwangerschap heeft hij contact met de moeder gehad en bleef hij ook weleens bij haar slapen. Toen zij acht maanden zwanger was, gaf ze te kennen niets meer met hem te maken te willen hebben. De moeder heeft hem ook niet verteld dat ze was bevallen. Op het werk heeft een collega hem een foto van zijn zoon laten zien. Toen hij naar het huis van de moeder ging om zijn zoon te kunnen zien, werd hem door de moeder van de moeder gezegd dat hij daar niets te zoeken had en weg moest gaan. Op werk heeft hij de moeder verzocht om de minderjarige te mogen erkennen. De moeder wilde geen contact met hem. Hij hoeft zijn zoon niet te erkennen om een verblijfsvergunning te kunnen regelen. Hij heeft altijd een verblijfsvergunning gehad, via zijn werkgever. Hij wil zijn zoon erkennen, omdat het zijn enige kind is, en hij veel van hem houdt.
2.3.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het verzet van de moeder tegen de erkenning vooral wordt ingegeven door de slechte verhouding tussen haar en de man, en haar idee dat de man de minderjarige enkel wenst te erkennen omdat hij dan makkelijker zijn verblijfsvergunning hier te lande zal kunnen verkrijgen, wat door de man wordt betwist. Het gaat hier dan ook vooral over haar belang en niet over de gevolgen van de erkenning voor haar verhouding met de minderjarige. Zoals eerder overwogen, is de enkele emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning op zichzelf onvoldoende grond voor de weigering van de verzochte vervangende toestemming tot erkenning.
2.3.4
Naar het oordeel van het gerecht heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde angst voor de man en voor de rol die hij in het leven van de minderjarige zal spelen na de erkenning, tot gevolg heeft dat zij niet (langer) in staat is de minderjarige het stabiele opvoedingsklimaat te kunnen bieden dat hij nodig heeft. Daar weegt mee dat de moeder geen gehoor heeft gegeven aan de oproep(en) van de psycholoog van de Voogdijraad in het kader van het door het gerecht verzochte nader onderzoek.
2.4
De bijzondere curator heeft de vraag van het gerecht, of de erkenning de belangen van de minderjarige zal schaden, in die zin dat er reële risico’s zijn dat de minderjarige ten gevolge van de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, ontkennend beantwoord en verder geadviseerd c.q. verzocht om het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, toe te wijzen.
2.5
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat niet is komen vast te staan dat erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige schaadt. Voorts weegt het belang van de minderjarige en de man bij erkenning van hun relatie in rechte als een familierechtelijke betrekking zwaarder dan het belang van de moeder bij niet- erkenning.
Aan de man zal dan ook de vervangende toestemming tot erkenning worden verleend.
Omgang
2.6
De man heeft tevens omgang verzocht met de minderjarige.
Het gerecht stelt voorop dat uitgangspunt is dat het in het algemeen in het belang van een kind is te achten dat het contact heeft met de niet-verzorgende ouder en in beginsel hebben beiden ook recht op omgang met elkaar, tenzij zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten. Verder geldt dat, vooral bij zeer jonge kinderen zoals in dit geval, de verantwoordelijkheid voor een omgangsregeling tussen het kind en de niet-verzorgende ouder, primair bij de verzorgende ouder ligt. Dat betekent in dit geval dat de moeder, in het belang van de minderjarige, hem door haar houding, steun, vertrouwen en toestemming dient te geven voor een omgangsregeling met de man.
2.7
De moeder heeft zich tegen enige omgang tussen de man en de minderjarige verzet. Daartoe heeft zij gesteld dat de man een vreemde is voor de (inmiddels 2½ jaar oude) minderjarige en dat het daarom niet in het belang van de minderjarige is om omgang te hebben met de man. Verder, dat de minderjarige vaak last heeft van luchtweginfecties en allergieën, terwijl er bij de man thuis wordt gerookt, alcohol wordt gedronken en honden loslopen. De vrouw acht dat geen goede omgeving voor de minderjarige.
2.8
De man heeft aangevoerd dat hij zich ervan bewust is dat het contact met de minderjarige langzaam moet worden opgebouwd en dat hij ervoor zal zorgen dat de minderjarige niet zal worden geschaad.
2.9
Het onderhavige verzoek van de man dateert van augustus 2017. De minderjarige was toen één jaar oud. Vast staat dat de man sinds de geboorte van de minderjarige geen contact met hem heeft gehad. Niet is gebleken dat van het gebrek aan contact vooral de man een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Dat de man een vreemde is voor de minderjarige is, naar het oordeel van het gerecht, het gevolg van haar hardnekkige en weigerachtige houding om enig contact of omgang tussen de man en de minderjarige toe te staan.
Het gerecht is van oordeel dat wat de moeder naar voren heeft gebracht onvoldoende zwaarwegend is om de door haar gewenste beslissing te kunnen dragen.
Nu er geen sprake is van enige contra-indicatie ten aanzien van de omgangsregeling, is het gerecht van oordeel dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht dat er contact bestaat tussen hem en zijn vader. Dit contact dient gelet op de omstandigheden voorzichtig te worden opgebouwd. Het gerecht zal gelet op het verhandelde ter zitting de omgangsregeling als hieronder aangegeven, vaststellen. Daarbij geldt dat deze omgangsregeling niet-limitatief is en door partijen in onderling overleg kan worden uitgebreid.
2.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
- verleent aan [verzoeker], geboren op [geboortedatum]1985 te Colombia, bij gebreke van toestemming van de moeder, vervangende toestemming om de minderjarige [belanghebbende], geboren op [geboortedatum] 2016 in Aruba te erkennen;
- bepaalt de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige als volgt:
o in maart en april 2019: doordeweeks twee keer, op maandag en woensdag of op dinsdag en donderdag en in het weekend één keer, voor minimaal één uur bijvoorbeeld van 17.00 tot 18.00 uur, op een neutrale plaats, zoals [plaats I] [perceel I] of [plaats II] [perceel II];
o vanaf mei 2019: uitbreiding van de omgangsmomenten met een uur, waarbij de vader de minderjarige thuis ophaalt en daar weer afzet.
- verklaart de beschikking voor zover het de omgangsregeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 5 maart 2019 gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in aanwezigheid van de griffier.