ECLI:NL:OGEAA:2019:138

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
AUA201801366
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningsovereenkomst en borgstelling met betrekking tot betalingsverplichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J. Hart, gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.M. de Sousa en gedaagde sub 2 procederend in persoon, aangeklaagd voor het niet nakomen van betalingsverplichtingen voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. Eiser heeft meerdere keren geld verstrekt aan gedaagde sub 1, in totaal Afl. 80.000,-, en gedaagde sub 2 heeft zich als borg gesteld voor deze schuld. Eiser heeft gedaagden in gebreke gesteld, maar gedaagden hebben de betalingsverplichtingen niet nagekomen.

Gedaagde sub 2 heeft verweer gevoerd en in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat, indien zij niet aansprakelijk is als borg, de overeenkomst tot geldlening nietig verklaard wordt, omdat eiser geen vergunning zou hebben om beroepsmatig geld uit te lenen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde sub 2 haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de vordering van eiser voor toewijzing in aanmerking komt. De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen, en de vordering in reconventie is niet behandeld omdat de voorwaarde niet is vervuld.

De uitspraak, gedaan op 27 februari 2019, veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van Afl. 58.409,63, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, en wijst het meer of anders gevorderde af. De kosten van de procedure zijn eveneens toegewezen aan eiser.

Uitspraak

Vonnis van 27 februari 2019
Behorend bij A.R. AUA201801366
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiser],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart,
tegen:

1.[naam gedaagde sub 1],

te Aruba,
GEDAAGDE SUB 1, hierna ook te noemen: [gedaagde sub 1],
gemachtigde: de advocaat mr. B.M. de Sousa,

2.[naam gedaagde sub 2],

te Aruba,
GEDAAGDE SUB 2, hierna ook te noemen: [gedaagde sub 2],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 14 november 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 16 januari 2019.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] heeft meerdere malen geld verstrekt aan [gedaagde sub 1], voor een totaalbedrag van Afl. 80.000,-.
2.2
In een schuldbekentenis van 9 september 2016 heeft [gedaagde sub 2] borg gesteld voor de terugbetaling van de voornoemde schuld.
2.3
Op 28 juni 2017 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] een bedrag van Afl. 25.000,- betaald.
2.4
Bij brief van 3 mei 2018 zijn gedaagden door [eiser] in gebreke gesteld.
2.5
Gedaagden hebben zich niet gehouden aan de uit de geldleningsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van gedaagden hoofdelijk tot betaling van Afl. 58.409,63, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van gedaagden hoofdelijk tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
eiser] grondt de vordering erop dat [gedaagde sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen. [gedaagde sub 2] wordt als borg aangesproken.
3.3 [
gedaagde sub 2] voert hiertegen verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
3.4 [
gedaagde sub 2] vordert in voorwaardelijke reconventie, in het geval komt vast te staan dat [gedaagde sub 2] de verplichtingen als borg uit de overeenkomst van geldlening volledig is nagekomen, (gedeeltelijke) nietigheid van de overeenkomst tot geldlening tussen haar en [gedaagde sub 1], met veroordeling van [gedaagde sub 1] tot vergoeding van de proceskosten.
3.5 [
gedaagde sub 2] grondt de vordering erop dat [eiser] niet over een vergunning beschikt om beroepsmatig geld uit te lenen aan derden en dat er een te hoge rentepercentage door [eiser] is gevorderd.
3.6 [
eiser] voert tegen de vordering in reconventie verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

IN CONVENTIE EN IN (VOORWAARDELIJKE) RECONVENTIE

4.1 [
gedaagde sub 1] heeft de vordering niet weersproken.
4.2 [
gedaagde sub 2] heeft de stellingen van [eiser] betwist. Allereerst heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat [eiser] beroepsmatig geld uitleent aan derden en dat hij hiervoor geen vergunning heeft, zoals bedoeld in artikel 5 van de Landsverordening Toezicht Kredietwezen. Gelet hierop is de overeenkomst in strijd is met art. 3:40 BW, aldus [gedaagde sub 2].
4.3
Het Gerecht overweegt als volgt. [eiser] heeft ten tijde van de comparitie gemotiveerd gesteld dat hij verschillende keren geld aan [gedaagde sub 1] heeft geleend, omdat hij in [gedaagde sub 1] vertrouwde, nu zij zijn pastoor was. Telkens heeft [gedaagde sub 1] tegen hem gezegd dat zij hem aan het einde van de maand terug zal betalen. In het licht hiervan is het Gerecht van oordeel dat [gedaagde sub 2] haar stelling, dat [eiser] bedrijfsmatig geld aan derden uitleent, onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde sub 1] heeft bovendien de stelling van [eiser] niet betwist.
4.4 [
gedaagde sub 2] heeft voorts aangevoerd -naar het gerecht begrijpt- dat de schuldbekentenis voor een bedrag van Afl. 80.000,- tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden omdat zij op het moment van ondertekenen ziek was. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt. Eerst ter terechtzitting heeft [gedaagde sub 2] deze stelling, die door [eiser] wordt betwist, naar voren gebracht en vastgesteld wordt dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Gelet hierop gaat het Gerecht hieraan voorbij.
4.5
De slotsom is dat de vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komt.
4.6
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is door gedaagden niet betwist en wordt toegewezen.
4.7
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal als onweersproken worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten op voet van het bepaalde in artikel 63b lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden toegewezen conform het nieuwe procesreglement (naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief).
in voorwaardelijke reconventie
4.8
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde, zijnde data komt vast te staan dat [gedaagde sub 2] de verplichtingen als borg uit de overeenkomst van geldlening volledig is nagekomen, niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk, om aan [eiser], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de hoofdsom van Afl. 58.409,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2018 tot de dag der voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 2.250,--;
veroordeelt gedaagden in de kosten van de procedure, hoofdelijk voor zover hierna aangegeven, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 750, aan griffierecht (hoofdelijk), Afl. 216,60 aan explootkosten voor [gedaagde sub 2] en Afl. 201,10 voor [gedaagde sub 1] en Afl. 3.000, aan salaris van de gemachtigde (hoofdelijk);
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.